Aardrijkskunde

Aardrijkskunde H4.1
De gletsjers blijven het hele jaar liggen, vaak op vlakkere stukken tussen de hoogste toppen.
Als die sneeuwlaag jaar na jaar dikker wordt, verandert de onderste laag sneeuw door de hoge druk van de sneeuwlagen erboven in ijs.
Zo kan een steeds dikkere laag ijs ontstaan.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 17 min

Items in this lesson

Aardrijkskunde H4.1
De gletsjers blijven het hele jaar liggen, vaak op vlakkere stukken tussen de hoogste toppen.
Als die sneeuwlaag jaar na jaar dikker wordt, verandert de onderste laag sneeuw door de hoge druk van de sneeuwlagen erboven in ijs.
Zo kan een steeds dikkere laag ijs ontstaan.

Slide 1 - Slide

Wat betekent eeuwige sneeuw
A
Het ijs in het hooggebergte die het hele jaar blijft liggen.
B
De sneeuw in het hooggebergte die een seizoen blijft liggen.
C
De sneeuw in het laaggebergte die het hele jaar blijft liggen.
D
De sneeuw in het hooggebergte die het hele jaar blijft liggen.

Slide 2 - Quiz

Wat blijft het hele jaar liggen
A
de morene
B
de gletsjers
C
het ijs
D
de rivieren

Slide 3 - Quiz

Wat kan er ontstaan door wat er het hele jaar bleef liggen
A
een dunnere laag sneeuw
B
een hogere druk
C
een dikkere laag sneeuw
D
een lagere druk

Slide 4 - Quiz

Aardrijkskunde
Als de hoeveelheid ijs groot genoeg is, schuift het als een gletsjer van de berg naar beneden het dal in.
De gletsjer komt dan in een gebied waar het warmer is.
Een gletsjer is zwaar en schuift heel langzaam naar beneden.
Vanaf de hellingen rondom het ijs vallen er ook rotsblokken en stenen op de gletsjer.
Onder het gewicht van het ijs worden grotere stenen vermalen 
De stenen die aan de onderkant van de gletsjer in het ijs gevangen zitten, schuren de rotsen net als schuurpapier.

Slide 5 - Slide

Aardrijkskunde vervolg
stenen op de gletsjer.
Onder het gewicht van het ijs worden grotere stenen vermalen tot grind en klei.
De stenen die aan de onderkant van de gletsjer in het ijs gevangen zitten, schuren de rotsen net als schuurpapier.

Slide 6 - Slide

wat glijdt er naar beneden het dal in
A
gletsjers
B
het dal
C
u-dal
D
v-dal

Slide 7 - Quiz

wat wordt er onder het gewicht van het ijs bewaart
A
klei
B
stenen
C
grind
D
zand

Slide 8 - Quiz

wat ontstaat er als een gletsjer smelt
A
stenen
B
rivieren
C
sneeuw
D
een nieuwe gletsjer

Slide 9 - Quiz

Aardrijkskunde
ls het ijs smelt, blijft dat puin achter.
In het algemeen noem je materiaal dat meegenomen wordt door ijs (en water of wind) sediment.
Het neerleggen van dit sediment door ijs (en water of wind) noem je sedimentatie.

Slide 10 - Slide

wat is erosie
A
De schurende werking van water en ijs.
B
De schurende werking van water, ijs en wind.
C
De schurende werking van steentjes water en ijs.
D
De schurende werking van klei

Slide 11 - Quiz

wat is erosie
A
het meenemen van grind klei en stenen
B
De schurende werking van water, ijs en wind.
C
het neerleggen van grind klei en stenen
D
De schurende werking van klei

Slide 12 - Quiz

Ak
Als het lange tijd heel koud is, tijdens een ijstijd, ontstaan er in berggebieden grote gletsjers.
Als het lange tijd koud genoeg is, valt er veel sneeuw die blijft liggen.
Dan kun je de U-dalen die door het ijs zijn uitgeschuurd, goed zien.

Slide 13 - Slide

ontstaan er grote of keine gletsjers
A
middel
B
klein
C
groter
D
heel erg groot

Slide 14 - Quiz

hoe ontstaat een U-dal
A
door het ijs dat tegen elkaar gaat
B
dor de gletsjers
C
door het ijd dat uitgeschuurt wordt
D
door de morene

Slide 15 - Quiz

Aardrijkskunde H 4.2
Door Duitsland en Nederland stroomt de Rijn naar zee.
Het eerste stuk van een rivier noem je de bovenloop.
Vlak bij zijn bron is de Rijn een kleine, snelstromende bergbeek.
De rivier stroomt in de bovenloop snel doordat hier veel reliëf is.
Het snelstromende water kan grote stenen meesleuren, maar ook fijner materiaal zoals zand en klei.

Slide 16 - Slide

Aardrijkskunde
Daardoor is er veel erosie en schuren rivieren in hun bovenloop dalen uit in de vorm van een V.
Vanaf Basel stroomt de Rijn door een landschap met minder reliëf.
De Rijn kan nog steeds een dal uitschuren, maar legt op sommige plekken ook sediment, zoals grind en zand, neer.
Dit deel van een rivier noem je de middenloop.

Slide 17 - Slide

Aardrijkskunde  
Door het vele water uit de zijrivieren is de Rijn een brede rivier geworden.
In Nederland, bij de monding van de Rijn, is het landschap vlak.
Hier stroomt het water heel langzaam waardoor ook de kleinste deeltjes, zoals zand en klei, sedimenteren.
Dat lijkt weinig, maar na een paar duizend jaar liggen er metersdikke zand- en kleilagen.

Slide 18 - Slide

stroomt de rijn in nederland
A
nee
B
ja
C
een beetje
D
alleen in nederland

Slide 19 - Quiz

wat is een bovenloop
A
snel water veel erosie
B
langzaam water weinig erosie
C
middelmatige water veel sedimentatie
D
snel water veel reliëf veel erosie veel sedimentatie

Slide 20 - Quiz

wat is een middenloop
A
middelmatige snelheid veel erosie weinig sedimentatie
B
snelle snelheid
C
middelmatige snelheid weinig erosie veel sedimentatie
D
langzame snelheid

Slide 21 - Quiz

Wat is een benedenloop
A
langzame snelheid weinig erosie weinig sedimentatie veel kleine rivieren
B
snelle snelheid veel erosie en sedimentatie
C
middelmatige snelhied weinig erosie veel sedimentatie veel kleine rivieren
D
geen water alleen aar rivieren

Slide 22 - Quiz

Aardrijkskunde 3.3
De wind kan zand meenemen door de lucht.
Wind neemt alleen kleine zandkorrels mee, omdat wind minder kracht heeft dan stromend water en ijs.
Op plekken waar de wind wat minder hard waait, vallen de zandkorrels op de grond.

Slide 23 - Slide

Aardrijkskunde 3.3
Maar met een wind uit het zuiden kan het ook boven Nederland of nog noordelijker terechtkomen.
Als het dan regent, valt het stof met de waterdruppels op de grond.
Je ziet het stof dan als een roodbruin laagje op auto`s en daken liggen.

Slide 24 - Slide

wat neemt wind mee
A
zand
B
zankorrels
C
klei
D
steentjes

Slide 25 - Quiz

waar vallen de zankorrels
A
op een plek waar het veel waait
B
op een plek waar het weinig waait
C
op een plek waar het warm is
D
op een plek waar het koud is

Slide 26 - Quiz

welke kleur hebben de zandkorrels als het regen
A
roze achtig
B
paars
C
rood bruin
D
donker groen

Slide 27 - Quiz

Aardrijkskunde 3.4
De twee aardplaten die de Alpen vormen, bewegen al meer dan 35 miljoen jaar naar elkaar toe.
Dat komt doordat gesteenten die hard en vast lijken, toch uit elkaar vallen tot rotsblokken, stenen en steentjes.
Als in de bergen de zon flink op gesteente schijnt, warmt het op en zet het uit.

Slide 28 - Slide

aardrijkskunde
Door het uitzetten en krimpen, ontstaan er scheuren in het gesteente.
Als er water in zo`n scheur terechtkomt en dit water bevriest, dan maakt het ijs de scheur nog groter.
Dit komt doordat ijs meer ruimte inneemt dan water.
Als de scheuren groot genoeg zijn, breken er stukken steen vanaf.

Slide 29 - Slide

hoelang bewegen de platen die de alpen vormen
A
60.000 duizend jaar
B
35 miljoen jaar
C
25 miljoen jaar
D
30 miljoen jaar

Slide 30 - Quiz

wat is verwering
A
Het uit elkaar vallen van vast gesteente door temperatuurverschillen, ijs en plantenwortels.
B
Het uit elkaar vallen van vast gesteente door temperatuurverschillen, water.
C
Het uit elkaar vallen van vast gesteente door temperatuurverschil/water en plantenwortels.
D
groente maken

Slide 31 - Quiz

welke soort verweringen bestaan er
A
plantenwortels
B
stenen krimpen
C
water bevriest
D
water smelt

Slide 32 - Quiz

Aardrijkskunde
Verwering, water, wind en ijs zorgen al duizenden jaren lang voor het verplaatsen van stenen, grind, zand en klei. 200.000 jaar geleden was er een ijstijd.
Het was lange tijd zo koud dat er op een groot deel van Europa een dikke laag landijs ontstond. Bij de rand van het ijs is sediment dat al in Nederland lag, door het gewicht en het schuiven van het ijs omhoog geperst tot heuvels.

Slide 33 - Slide

Aardrijkskunde
In Oost- en Zuid-Nederland ligt veel zand aan het oppervlak.
Het meeste van dit zand is in Nederland terechtgekomen in de laatste ijstijd, een koude periode tussen ongeveer 115.

Slide 34 - Slide

Aardrijksunde
De zeespiegel stond veel lager en een groot deel van de Noordzee lag droog.
Dat kwam doordat er veel water uit de zee bevroren was als landijs en gletsjers.
De westenwind kon zand over grote afstanden meenemen en legde dikke pakketten van dit sediment neer.

Slide 35 - Slide

waardoor perst een berg en dat het dan een heuvel wordt
A
het water
B
het ijs
C
stof
D
stenen

Slide 36 - Quiz

waar ligt veel zand in nederland
A
zuid
B
oost
C
noord
D
west

Slide 37 - Quiz

De zeespiegel stond veel lager en een groot deel van de Noordzee lag droog
waarom???????
A
veel ijs was gesmolten
B
veel ijs was bevroren
C
er was veel sedimentatie
D
er was veel erosie

Slide 38 - Quiz