Aan elkaar of los?

Aan elkaar of los?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aan elkaar of los?

Slide 1 - Slide

Wanneer schrijf je woorden aan elkaar?

Slide 2 - Slide

  • wanneer woorden maar één klemtoon hebben en één begrip vormen:
Ik heb een schoudertas gekocht.
Mijn tante heeft een heel mooie verlovingsring om. 
Ik heb mijn teennagels gelakt voor de zomer.
Heb jij de voordeur goed dicht gedaan?

Slide 3 - Slide

  • samenstellingen van drie woorden:
In Suriname eten ze vaak bruinebonensoep.
In mijn tas vond ik nog een vijfeurobiljet.
In ons huis hebben wij een warmwatervoorziening.

Slide 4 - Slide

  • woorden die bestaan uit er, hier, daar of waar plus een voorzetsel
Ik was gisteren ziek, daarom heb ik mijn huiswerk niet gemaakt.
Waarover gaat de volgende toets?
Tijdens de weg terug gingen we hierlangs.

Slide 5 - Slide

  • getallen met honderd en duizend:
Ik heb wel zevenhonderd euro op mijn bankrekening.
Op mijn school zitten ongeveer tweeduizend leerlingen.

Slide 6 - Slide

  • veel samengestelde werkwoorden:
Zullen we morgen na school hardlopen?
Na het bakken van de taart moeten wij de keuken schoonmaken.
Meneer Van der Heijden is goed in lesgeven.

Slide 7 - Slide

  • veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden:
Sommige leerlingen zijn hoogbegaafd.
Het decor van de musical ziet er veelbelovend uit.
Die jongen is zeer kleinzerig.

Slide 8 - Slide

  • twee delen van een scheidbaar werkwoord die in dezelfde volgorde naast elkaar staan als het infinitief. 
Toen mijn Nikes kapotgingen, heb ik schoenen van Adidas aangeschaft.

Mijn Nikes gaan kapot.


Slide 9 - Slide

Wanneer schrijf je woorden los?

Slide 10 - Slide

  • wanneer de twee woorden niet één begrip vormen (Dit kan je controleren door de klemtonen te checken.)
Ik heb een fantastische tas gekocht. 
Mijn moeder heeft een prachtig boek gekocht.
Dat is een heel luie jongen.

Slide 11 - Slide

Welk van deze woorden is fout gespeld?
A
tandenborstel
B
viezeluier
C
ringvinger
D
schoenveter

Slide 12 - Quiz

Welk van deze woorden is fout gespeld?
A
rondrennen
B
vingerverven
C
muziekmaken
D
stofzuigen

Slide 13 - Quiz

Aan elkaar of los?
Wat is juist?
A
tegenkomen
B
tegen komen
C
daarachter
D
daar achter

Slide 14 - Quiz