Periode 9 les 6 - Spreken en gesprekken voeren

For today:
- Informatie examens spreken & gesprekken voeren.

- Examen opdrachten Speaking  en gesprekken voeren => wat te verwachten

1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

For today:
- Informatie examens spreken & gesprekken voeren.

- Examen opdrachten Speaking  en gesprekken voeren => wat te verwachten

Slide 1 - Slide

Examens Engels
- Spreken B1 =>  P2 / toetsweek 2  (uitnodiging via mail)
- Gesprekken voeren B1 => P2 / toetsweek 2 (uitnodiging via mail)

Slide 2 - Slide

Cijferberekening
Lezen/ luisteren => 50 %
Schrijven / Spreken / Gesprekken voeren => 50%
= Eindcijfer 

Slide 3 - Slide

Welke opdrachten?

Spreken => Presentatie over een verandering op het werk
Gesprekken voeren => Gesprek over stage ervaringen

Slide 4 - Slide

Waar moet je aan voldoen?  
Spreken B1: Ik kan uitingen op een simpele manier aan elkaar verbinden, zodat ik ervaringen en gebeurtenissen, mijn dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Ik kan in het kort redenen en verklaringen geven voor mijn meningen en plannen. Ik kan een verhaal vertellen of de plot van een boek of film weergeven en mijn reacties beschrijven.

Slide 5 - Slide

Waarop word je beoordeeld?
-Inhoud
- Samenhang
- Bereik en beheersing van de woordenschat
- Productiestrategieën
- Grammaticale correctheid
- Vloeiendheid
- Uitspraak
- Afstemming taalgebruik op doel en publiek


Slide 6 - Slide

Inhoud
Zijn alle onderdelen aan bod gekomen?
- Denk aan: inleiding - kern -slot
- Introduction ( jezelf voorstellen en vertel waarom je deze presentatie geeft => naar aanleiding van een verandering in bedrijf/instelling)
- Onderdelen die in de presentatie terug moeten komen: waarom? wanneer? argumenten? nadeel? voordeel?
- Slot / mening (geef jouw mening over de verandering)

Slide 7 - Slide

Samenhang
Maak je gebruik van verbindingswoorden?
Voorbeeldzin zonder verbindingswoorden:
Hello, my name is M. I live in  G. It 's a village in G.
Voorbeeldzin met simpele verbindingswoorden:
Hello my name is M and I am 17 years old. I live in G and that's a village nearby D. I Live nearby school so it's easy for me to be on time.
Voorbeeldzin met complexere verbindingswoorden:
Goodmorning, my name is M and I am 17 years old. I live in G which is a village nearby D. I have lived there since 2008 togethers with my my parents, who I dearly love and my sister and brother whose age I can't remember.

Slide 8 - Slide

Short B1 conjunction/signal words quiz
Conjunctional words, also known as conjunctions or connectors, are words or phrases used to connect and join together different parts of a sentence, phrases, or clauses.
The most common coordinating conjunctions are "and," "but," "or," "nor," "for," "so," and "yet.
Examples of subordinating conjunctions include "because," "although," "while," "if," "since," "unless," and "until.

Slide 9 - Slide

We will arrive at 8.00 ___ our train is late.
A
so
B
unless
C
and

Slide 10 - Quiz

You can play Fortnite ___ you finish your chores.
A
if
B
because
C
and

Slide 11 - Quiz

Nordic countries ___ Sweden still have a lot of Viking burial sites scattered across the countryside.
A
because
B
such as
C
but

Slide 12 - Quiz

He has lived in The Hague ___ 2010.
A
since
B
however
C
despite

Slide 13 - Quiz

"The tv is broken, (...) someone threw a rock at it."
A
That's why
B
Because
C
Therefore
D
And

Slide 14 - Quiz

Bereik en beheersing woordenschat
-  Een goede woordenschat om zich te uiten over dagelijkse onderwerpen (bijv. familie, wonen, vrijetijdsbesteding, dagelijks werk en interesses). Eenvoudige voorzetselcombinaties(bijv. walking to, waiting for, tobelieve in) zijn meestal correct.
- Je gebruikt voorzetsels (bijv. on, to, for, in, with) vrijwel altijd correct, ook in complexe combinaties (bijv. prior to, feeling
towards, on behalf of, thanks to, regardless of). 

Slide 15 - Slide

Short B1 vocabulary quiz
These words you need to know when you are on this level.

Slide 16 - Slide

Are you going to___for a job in the new company?
A
promote
B
work
C
resign
D
apply

Slide 17 - Quiz

My in-laws ___us some money so that we could renovate the kitchen.
A
owed
B
borrowed
C
lent
D
owned

Slide 18 - Quiz

How fantastic! My son's just been
A
unemployed
B
fired
C
sacked
D
promoted

Slide 19 - Quiz

Productiestrategieën
- Je gebruikt complexere strategieën bijv. de boodschap op hoofdpunten uitwerken, begrippen omschrijven, wisselen van communicatietactiek of het publiek om bevestiging vragen van een gebruikte vorm).
- Je houdt de presentatie gaande met complexere strategieën(bijv. om feedback vragen, begrippen omschrijven op basis van kenmerken, vergissingen corrigeren op aangeven van het publiek , fouten corrigeren die tot onbegrip leiden, variëren in formulering of parafraseren = omschrijving met andere woorden, bij tekort aan woordenschat)

Slide 20 - Slide

Vloeiendheid
- Je hebt soms nog pauzes, maar je bent goed te volgen.
- Je hebt soms nog pauzes, maar kan zonder hulp verdergaan
- Het spreektempso is gelijkmatig, met weinig pauzes

Slide 21 - Slide

Grammatica
- Woordvolgorde correct (wie doet wat waar wanneer)
- Werkwoordsvormen correct (maakt ook gebruik van past simple, present en past perfect, present en past cont. en future simple)
- Juist gebruik van lidwoorden, bijv. naamwoorden, bijwoorden en voorz-woord combinaties (at school, I play  football at en niet by)

Slide 22 - Slide

Short B1 grammar quiz
These grammar components you need to know when you are on this level.

Slide 23 - Slide

Everyone know that___cats like fish. It's difficult to find one which doesn't.
A
a
B
an
C
the
D
__

Slide 24 - Quiz

The mission didn't take as long ___they thought.
A
than
B
that
C
so
D
as

Slide 25 - Quiz

If I ___tomorrow's exam, I'll retake it next week.
A
fail
B
failed
C
will fail
D
would fail

Slide 26 - Quiz

The meat has to ____today or it'll go off.
A
be ate
B
eat
C
be eaten
D
being eaten

Slide 27 - Quiz

Uitspraak
- Duidelijk, verstaanbaar met Ned. accent, boodschap moet overkomen. Je maakt af en toe fouten in de uitspraak bij niet alledaagse woorden.
- Je hebt heldere, natuurlijke uitspraak en intonatie

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Noem 2 foutjes in de uitspraak bij Louis van Gaal.

Slide 30 - Open question

Afstemming taalgebruik op doel en publiek
Je gebruikt de belangrijkste beleefdheidsconventies (bijv. thank you for
having me, I’m glad you could make it, I hope to see you soon) correct.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Interactie gesprekken
Je kan het gesprek beginnen of beëindigen en gaande houden.
 (bijv. verheldering vragen, begrippen redelijk kunnen omschrijven of wisselen van communicatietactiek)om de communicatie in stand te houden.
Je gebruikt complexere strategieën (bijv. om feedback vragen, begrippen omschrijven op basis van kenmerken, vergissingen corrigeren op aangeven van de gesprekspartner) om de communicatie in stand te houden en te stimuleren.
Je gebruikt complexere strategieën (bijv. zoals fouten corrigeren die tot onbegrip leiden, variëren in formulering, tijd winnen door standaardzinnen te gebruiken of vervolgvragen stellen ter verduidelijking)
Voorbeeld: could you be more specific? / sorry but I don't quite follow you/ what do you think? I'm afraid you're mistaken, in other words/ could you rephrase that?

Slide 33 - Slide

Waar moet je aan voldoen?
B1 gesprekken voeren: Ik kan de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in een gebied waar de betreffende taal wordt gesproken. Ik kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of mijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen).

Slide 34 - Slide

Examenopdracht gesprek over stage ervaring
Let op de volgende dingen:
- Zorg dat je het gesprek begint met groeten.
- Zorg ervoor dat je het gesprek ook netjes afsluit dmv. een groet (niet te amicaal zoals "Laters of see ya"!)
- Als een vraag niet duidelijk is, vraag om duidelijkheid ( I don't really understand, could you give an example of If I'm correct, you said (that)....)
-Gebruik zo min mogelijk Nederlandse woorden.  Als je een woord niet weet, probeer het te omschrijven. 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide