This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voorbereiding examen Schrijven
Slide 1 - Slide
Hoe lang duurt het examen Schrijven?
A
30 minuten
B
45 minuten
C
60 minuten
D
90 minuten
Slide 2 - Quiz
Wat bedoelt men met interpunctie?
A
hoofdletters, komma's, punten en leestekens
B
spelling
C
grammatica
Slide 3 - Quiz
Wat schrijf je in een recensie?
A
Hoe je iemand aan het lachen krijgt.
B
Hoe je stap voor stap iets doet.
C
Je bespreekt een persoonlijke ervaring.
Slide 4 - Quiz
Wat is het doel van interpunctie?
A
Leestekens?
B
Om een boodschap beter over te brengen.
C
Goed lezen is belangrijk!
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
s' Avonds laat ga ik graag op stap.
A
Interpunctie is goed
B
Interpunctie is fout
Slide 7 - Quiz
HOOFDLETTERS & INTERPUNCTIE De zin moet zijn:
in het zuiden van de verenigde staten spreekt men spaans
A
In het zuiden van de verenigde Staten spreekt men Spaans.
B
In het zuiden van de Verenigde Staten spreekt men Spaans.
C
In het zuiden van de Verenigde Staten spreekt men spaans.
D
In het zuiden van de Verenigde staten spreekt men Spaans.
Slide 8 - Quiz
TEGENWOORDIGE TIJD Kies de juiste persoonsvorm Marieke --- zich in haar kamer.
A
verkleed
B
verkleedt
Slide 9 - Quiz
TEGENWOORDIGE TIJD Kies de juiste persoonsvorm Julia ----- snel vanwege haar lichte huid.
A
verbrand
B
verbrandt
Slide 10 - Quiz
Wanneer schrijf je een zakelijke brief? Geef minimaal één voorbeeld.
Slide 11 - Open question
In welke stijl schrijf je een zakelijke brief?
A
Formeel
B
Informeel
Slide 12 - Quiz
Wat woord hoort bij 'formeel'?
A
Zakelijk
B
Persoonlijk
Slide 13 - Quiz
Wat is de juiste aanhef bij een zakelijke e-mail?
A
Hoi
B
Hallo
C
Geachte
D
Geen
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste groet bij een zakelijke e-mail?
A
Groetjes,
B
Met vriendelijke groet,
C
Houdoe!
D
Later!
Slide 15 - Quiz
Hoe schrijf je plaats & datum?
A
Eindhoven, 10-01-2021
B
Eindhvn, 10 januari 2021
C
eindhoven, 10 Januari 2021
D
Eindhoven, 10 januari 2021
Slide 16 - Quiz
Welke onderdelen zitten in alle zakelijke brieven?
A
argument voor
B
argument tegen
C
stelling
D
inleiding, kern, slot
Slide 17 - Quiz
Waaraan zie je dat een nieuw alinea begint?
A
Het eerste woord wordt met hoofdletters geschreven.
B
Er staat een witregel boven.
C
Het eerste woord is altijd 'u'.
D
Het eerste woord is altijd 'ik'.
Slide 18 - Quiz
Hoe geef je het onderwerp aan?
A
Onderwerp:
B
Deze brief gaat over:
C
Betreft:
D
Het onderwerp hoef je niet aan te geven.
Slide 19 - Quiz
Je schrijft een e-mail aan een tijdschrift. Je bent al jaren lid, maar vindt het te kinderachtig worden. Je wil je abonnement opzeggen. Schrijf het onderwerp op: