beschouwen= bepaald onderwerp wordt uit verschillende perspectieven bekeken. Wat zijn voor en nadelen? Meningen etc. heeft subjectieve als objectieve elementen.
Overtuigen/betogen = lezers overhalen in te stemmen met jouw standpunt. Doel is publiek overtuigen
Slide 9 - Slide
amuseren
informeren
overhalen
uiteenzetten
Slide 10 - Drag question
Opbouw alinea's
deelonderwerp = een stukje van een tekst of een alinea over een kleiner geheel van het onderwerp. Bijv: onderwerp = ballet, deelonderwerp = klassiek ballet
Kernzin = belangrijkste zin van de alinea. Bevat veel informatie. Staat vaak aan het begin of het einde van een alinea.
Hoofdgedachte = wat de schrijver wil vertellen met zijn tekst
Slide 11 - Slide
Functies
Elke zin, alinea of tekstgedeelte heeft een functie. Als je zo'n stukje tekst gaat benoemen, noem je dat een functiewoord. Denk aan anekdote, definitie, oplossing of vraagstelling.
Slide 12 - Slide
Tekstverbanden + signaalwoorden
Een tekst heeft een logische volgorde en maakt verbindingen met elkaar. Dit noemen wij tekstverbanden. De woorden waar je deze verbanden aan kunt herkennen, noemen wij signaalwoorden.
Slide 13 - Slide
Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.