This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
H6: Produceren maar!
Slide 1 - Slide
Programma
1. Terugblik toetsweek
2. Rekenvraag van de dag
3. Instructie Hoofdstuk 6 paragraaf 1
Slide 2 - Slide
1. Terugblik toetsweek
Slide 3 - Slide
De toetsweek gaf mij het volgende gevoel
😒🙁😐🙂😃
Slide 4 - Poll
De toetsweek ging...
Slide 5 - Poll
Wat ga je de volgende toetsweek hetzelfde doen? (wat ging er goed?)
Slide 6 - Open question
Wat ga je de volgende toetsweek anders doen? (wat ging er niet goed?)
Slide 7 - Open question
2. Rekenvraag van de dag
Slide 8 - Slide
Audi verkoopt 3.258.000 auto's per jaar. In 2022 willen ze de productie met 15% laten groeien. Met hoeveel auto's moet de productie dan groeien?
Slide 9 - Open question
3. Instructie H6 P1
Produceren maar!
Slide 10 - Slide
Produceer jij zelf ook?
A
Ja, (bijna) dagelijks
B
Ja, af en toe
C
Nee, nooit
Slide 11 - Quiz
Heb je zelf wel eens iets gemaakt en dat verkocht?
Slide 12 - Mind map
De leerdoelen:
Aan het einde van de les:
* ken je de vier productiefactoren
* weet je het verschil tussen kapitaalintensief en arbeidsintensief
* weet je het verschil tussen mechanisatie en automatisering * kun je de afschrijving van een kapitaalgoed berekenen
Slide 13 - Slide
De bedrijfskolom
Bedrijven die na elkaar meewerken aan een product. Elke schakel in de kolom voegt waarde toe.
Door de toegevoegde waarde van elke schakel, wordt het eindproduct steeds duurder.
Vraag: hoort de consument bij de bedrijfskolom?
Waarom wel/niet?
Slide 14 - Slide
De productiefactoren (dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal *Arbeid *Natuur *Ondernemerschap
Slide 15 - Slide
Geef een voorbeeld van de productiefactor "natuur"
Slide 16 - Open question
Geef een voorbeeld van de productiefactor "kapitaal"
Slide 17 - Open question
Hoe produceren?
Arbeidsintensief= veel gebruik van arbeid (=mensen)
Kapitaalinstensief= veel gebruik van kapitaalgoederen (=machines)
Slide 18 - Slide
Arbeidsintensief
kapitaalintensief
Slide 19 - Drag question
Hoe produceren?
Mechanisatie:
Machines nemen het werk over van mensen (denk aan: landbouwmechanisatie)
Automatisering: Computers en computerprogramma's sturen de productie aan.
Slide 20 - Slide
Mechanisatie of automatisering?
Bekijk de twee voorbeelden. Is er sprake van mechanisatie of van automatisering?
In de landbouw gebeurde het inzaaien vroeger met de hand. Tegenwoordig gebruikt men een zaaimachine.
Bij de supermarkt kun je met een zelfscan je boodschappen afrekenen.
Mechanisatie
Automatisering
Slide 21 - Drag question
Produceren en productiefactoren
_______ is het maken van goederen en diensten.
De _______ zijn kapitaal, natuur, arbeid en _______.
_______ is het kopen van producten door een bedrijf.
Het in gebruiknemen van machines noem je _______.
Als machines het werk van mensen overnemen, spreek je van _______.
Drie soorten milieuvervuiling zijn: watervervuiling, luchtvervuiling en _______.
investering
ondernemerschap
mechanisatie
produceren
automatisering
productiefactoren
bodemvervuiling
Slide 22 - Drag question
Precisie landbouw
Kijkvragen:
1. Welke productiefactoren herken je in het filmpje? Geef de voorbeelden
2. Vergelijk deze precisie landbouw met de landbouw van 100 jaar geleden. Welke verschillen? Gebruik de woorden arbeidsintensief/kapitaalintensief.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
02:32
Noem twee productiefactoren en geef daarbij voorbeelden uit het filmpje.
Slide 25 - Open question
04:27
De landbouw in het jaar 2021 is ten opzichte van 100 jaar geleden:
meer arbeidsintensief
meer kapitaalintensief
Slide 26 - Poll
Afschrijving (= waardevermindering)
Doel van afschrijven: Kapitaalgoederen kunnen vervangen als ze (bijna) versleten zijn. Dan moet er dus geld voor zijn. Je moet kunnen berekenen hoeveel een ondernemer per jaar moet afschrijven.
Formule: Afschrijving per jaar = (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.
Slide 27 - Slide
Afschrijving (= waardevermindering)
Formule:
Afschrijving per jaar= (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.
Timmerman Richard de Jong heeft een bestelwagen van € 12.900 die hij vier jaar gebruikt. Bij inruil verwacht hij € 3.400 voor de bestelauto terug te krijgen. Hoeveel moet hij per jaar afschrijven?
Jos heeft een tractor van € 61.000 gekocht, die hij vijf jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog krijgt € 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving? (ook berekening)
Slide 29 - Open question
Aan de slag..
Maak H6 P1
Slide 30 - Slide
even checken....
Aan het einde van de les:
* ken je de vier productiefactoren
* weet je het verschil tussen kapitaalintensief en arbeidsintensief
* weet je het verschil tussen mechanisatie en automatisering * kun je de afschrijving van een kapitaalgoed berekenen
Slide 31 - Slide
huiswerk:
lezen en maken paragraaf 6.1, ook de gele samenvatting + opdracht 1 t/m 3 op blz. 182.
tip: maak alvast een samenvatting of mindmap van deze paragraaf.
Slide 32 - Slide
Programma
Bespreking Toets
Herhaling 6.1
Afschrijving hoe bereken je dat?
Hoofdstuk 6.2 Van alle markten thuis?
Slide 33 - Slide
Toetsbespreking
Slide 34 - Slide
Welke 4 productiefactoren ken je?
Slide 35 - Open question
Het vullen van potje pindakaas wordt tegenwoordig door een machine gedaan
A
automatisering
B
mechanisatie
Slide 36 - Quiz
De jaarlijkse waardevermindering van een machine noem je de:
A
restwaarde
B
toegevoegde waarde
C
afschrijving
D
overwaarde
Slide 37 - Quiz
Een vulmachine voor pindakaas gaat 10 jaar mee. Calvé heeft de machine gekocht voor € 17.750,- en denkt deze nu nog te kunnen verkopen voor € 6.825,- . Wat is de afschrijving per jaar? (berekening)
Slide 38 - Open question
oplossing:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Afschrijving per jaar = (17.750 - 6.825) : 10 = € 1.092,50
Slide 39 - Slide
Willem heeft een klusbus gekocht in maart 2015 voor € 25.000,-. Hij denkt dat de bus nu nog € 18.500 waard is. Wat is de afschrijving per jaar?
Slide 40 - Open question
oplossing:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Afschrijving per jaar = (25.000 - 18.500) : 6 = € 1.083,33
Slide 41 - Slide
H 6.2 van alle markten thuis?
Slide 42 - Slide
timer
1:00
Welke markten ken je nog?
Slide 43 - Mind map
Markt in de economie
Wanneer praten we over een markt?
Als er sprake is van VRAAG en AANBOD
Vraag: door consumenten
Aanbod: door producenten
Slide 44 - Slide
Kijkersvraag
Bedenk na het zien van het filmpje hoe het tijdens de winterse dagen ging met de vraag naar en het aanbod van schaatsen
Slide 45 - Slide
Slide 46 - Video
Kun je uitleggen wat er met de prijs van schaatsen gebeurde toen er sinds jaren weer ijs lag? (gebruik vraag en aanbod in je antwoord)
Slide 47 - Open question
Als er meer aanbod is van een product betekent dat vaak dat er meer producenten het product aanbieden.
Deze producenten zijn elkaars concurrenten; ze bieden namelijk hetzelfde product aan op de markt.
Ze kunnen met elkaar concurreren door:
- lagere prijs
- hogere kwaliteit
- betere service
Slide 48 - Slide
even checken....
Aan het einde van de les:
* Wanneer spreken we over een markt in de economie?
* Bedrijven die aanbieden op dezelfde markt zijn ...?
* Waarmee kunnen bedrijven met elkaar concurreren?