3kbl PIN 7de H6 P1 + 2

H6: Produceren maar!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H6: Produceren maar!

Slide 1 - Slide

Produceer jij zelf ook?
A
Ja, (bijna) dagelijks
B
Ja, af en toe
C
Nee, nooit

Slide 2 - Quiz

De leerdoelen:
* ken je de vier productiefactoren (kun je ze opnoemen, weet je ook wat ze alle vier precies betekenen?)
* weet jij het verschil tussen kapitaalintensief en arbeidsintensief
(wat is kapitaalintensief of arbeidsintensief, wat bedoelen we daarmee)
* weet je het verschil tussen mechanisatie en automatisering
(wat is mechaniseren, wat is automatiseren?
* kun je de afschrijving van een kapitaalgoed berekenen 
(wat is afschrijven en welke berekening moet je dan maken?

Slide 3 - Slide

De bedrijfskolom
Bedrijven die na elkaar meewerken aan een product.
Elke schakel in de kolom voegt waarde toe. 
Door de toegevoegde waarde van elke schakel,
wordt het eindproduct steeds duurder.

Vraag: hoort de consument bij de bedrijfskolom?
Waarom wel/niet?

Slide 4 - Slide

De productiefactoren
(dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal 
*Arbeid
*Natuur
*Ondernemerschap

Slide 5 - Slide

Geef een voorbeeld van de productiefactor "natuur"

Slide 6 - Open question

Geef een voorbeeld van de productiefactor "kapitaal"

Slide 7 - Open question

Hoe produceren?

Arbeidsintensief=  (relatief) veel gebruik van arbeid (=mensen)


Kapitaalinstensief= (relatief) veel gebruik van kapitaalgoederen (=machines)

Slide 8 - Slide

Arbeidsintensief
kapitaalintensief

Slide 9 - Drag question

Hoe produceren?
Mechanisatie:
Machines nemen het werk over van mensen (denk aan: landbouwmechanisatie)

Automatisering: Computers en computerprogramma's sturen de productie aan. 

Slide 10 - Slide

Mechanisatie of automatisering?
Bekijk de twee voorbeelden. Is er sprake van mechanisatie of van automatisering?

In de landbouw gebeurde het inzaaien vroeger met de hand. Tegenwoordig gebruikt men een zaaimachine.
Bij de supermarkt kun je met een zelfscan je boodschappen afrekenen. 
Mechanisatie
Automatisering

Slide 11 - Drag question

Produceren en productiefactoren
_______ is het maken van goederen en diensten.
De _______ zijn kapitaal, natuur, arbeid en _______.
_______ is het kopen van producten door een bedrijf. 
Het in gebruiknemen van machines noem je _______.
Als machines het werk van mensen overnemen, spreek je van _______.
Drie soorten milieuvervuiling zijn: watervervuiling, luchtvervuiling en _______.
investering
ondernemerschap
mechanisatie
produceren
automatisering
productiefactoren
bodemvervuiling

Slide 12 - Drag question

Afschrijving (= waardevermindering)
Formule:
Afschrijving per jaar= (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.

Timmerman Richard de Jong heeft een bestelwagen van € 12.900 die hij vier jaar gebruikt. Bij inruil verwacht hij € 3.400 voor de bestelauto terug te krijgen. Hoeveel moet hij per jaar afschrijven?

invullen formule:  (€ 12.900 - € 3.400) : 4 = € € 2.375

Slide 13 - Slide

Jos heeft een tractor van € 61.000 gekocht, die hij vijf jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog krijgt
€ 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
(ook berekening)

Slide 14 - Open question

Welke 4 productiefactoren ken je?

Slide 15 - Open question

Het vullen van potje pindakaas wordt tegenwoordig door een machine gedaan
A
automatisering
B
mechanisatie

Slide 16 - Quiz

De jaarlijkse waardevermindering van een machine noem je de:
A
restwaarde
B
toegevoegde waarde
C
afschrijving
D
overwaarde

Slide 17 - Quiz

Willem heeft een klusbus gekocht in maart 2015 voor € 25.000,-. Hij denkt dat de bus nu nog € 18.500 waard is. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 18 - Open question

Markt in de economie
Wanneer praten we over een markt?

Als er sprake is van VRAAG en AANBOD

Vraag:  door consumenten
Aanbod:  door producenten

Slide 19 - Slide

Kun je uitleggen wat er met de prijs van schaatsen gebeurde toen er sinds jaren weer ijs lag?
(gebruik vraag en aanbod in je antwoord)

Slide 20 - Open question

Als er meer aanbod is van een product betekent dat vaak dat er meer producenten het product aanbieden. 

Deze producenten zijn elkaars concurrenten; ze bieden namelijk hetzelfde product aan op de markt.

Ze kunnen met elkaar concurreren door:
- lagere prijs
- hogere kwaliteit
- betere service

Slide 21 - Slide