Engelse werkwoorden 3F

Engelse werkwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Engelse werkwoorden

Slide 1 - Slide

Engelse werkwoorden in het Nederlands
Deze les:
  • Vervoeging van Engelse werkwoorden
      in het Nederlands
  • Grafiekstencil
Donderdag: 
  • Diatoets woordenschat
  • Herhaling werkwoordspelling (gemengd)

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan de persoonsvorm tegenwoordige tijd van Engelse werkwoorden in het Nederlands op de juiste manier spellen. 
  • Ik kan de persoonsvorm verleden tijd van Engelse werkwoorden in het Nederlands op de juiste manier spellen.
  • Ik kan het voltooid deelwoord van Engelse werkwoorden in het Nederlands op de juiste manier spellen. 

Slide 3 - Slide

Engelse werkwoorden
in het Nederlands

Slide 4 - Mind map

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Hij (liken) .... elke foto die zij plaatst.

A
likt
B
liket
C
liked
D
likedt

Slide 5 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Vroeger (skaten) .... Yuri elke dag in het park.

A
skate
B
skatet
C
skatete
D
skeette

Slide 6 - Quiz

Engelse werkwoorden 
  • Vervoeging hetzelfde als bij Nederlandse zwakke werkwoorden.
  • Soms de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen. 

Slide 7 - Slide

Engelse werkwoorden PV VT en VD

Slide 8 - Slide

Aan de slag!
  • Wat?              Stencil 1/ 2 werkwoordspelling (grafiek). Let op: eerst                             doel (streefscore) bepalen!
  • Hoe?              Zelfstandig, in stilte
  • Hulp?             Docent
  • Resultaat?    Stencil af
  • Tijd?               Tot 11.55 uur
  • Klaar?            Mapje op controletafel/ nakijken stencil 

Slide 9 - Slide

Leerdoelencheck
  • Pennen neer
  • Mapje dicht

Slide 10 - Slide

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Lisa (daten) .... tegenwoordig een profvoetballer.
A
date
B
datet
C
dated
D
datete

Slide 11 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Na schooltijd (racen) .... hij naar huis om op tijd te zijn voor de visite.
A
racte
B
racde
C
racete
D
racede

Slide 12 - Quiz