Testen medicatie kennis vanaf start t/m afweersysteem
Test je medicatie kennis
1 / 27
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4
This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Test je medicatie kennis
Slide 1 - Slide
Deze term beschrijft: De concentratie waarbij voldoende werkzaamheid van het medicijn in het bloed wordt bereikt en waarbij de bijwerkingen die optreden aanvaardbaar zijn.
A
toxische concentratie
B
toedieningsfrequentie
C
plasmaconcentratie
D
therapeutische concentratie
Slide 2 - Quiz
Deze term beschrijft: De hoeveelheid (%) werkzaam medicijn die in het lichaam beschikbaar komt, na een systemische toediening.
A
therapeutische concentratie
B
dosering
C
biologische beschikbaarheid
D
toxische concentratie
Slide 3 - Quiz
Een zorgvrager gebruikt pijnstillers in orale vorm, morfine, maar omdat ze ziek wordt lukt het slikken niet meer en gaat ze ipv orale inname over naar injecties. Welke uitspraak klopt?
A
de dosering kan hetzelfde blijven.
B
de dosering moet wrs omhoog ivm de biologische beschikbaarheid
C
de dosering moet wrs omlaag ivm de biologische beschikbaarheid
D
ik weet het niet.
Slide 4 - Quiz
Een patiënt heeft heftige & acute pijn (bijv na een ongeluk). Hoe ziet het pijnschema er dan uit?
A
paracetamol > NSAID > licht opiaat > sterk opiaat
B
paracetamol overslaan, direct NSAID geven.
C
je heeft een antiepileptica tegen neuropathische pijn.
D
Je geeft direct een sterk opiaat en gaat dan in stappen naar zwakkere pijnstilling toe.
Slide 5 - Quiz
Betablokkers werken door....
A
remmen van het sympatische zenuwstelsel
B
remmen van het parasympatische zenuwstelsel
C
stimuleren van het parasympatische zenuwstelsel
D
stimuleren van het sympatische zenuwstelsel
Slide 6 - Quiz
Stelling: Er zijn verschillende soorten diuretica. Deze werken via verschillende ionkanalen. Dit betekent dat ze werken met verschillende zouten. En dat betekent weer dat ze allemaal net wat andere bijwerkingen kunnen hebben.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Bij welke medicijngroep tegen hypertensie, krijgen mensen soms een prikkelhoest?
A
diuretica
B
beta blokkers
C
ace-remmers
D
calciumantagonisten
Slide 8 - Quiz
Bij welke medicijngroep tegen hypertensie, kunnen mensen last krijgen bij het sporten en bewegen?
A
diuretica
B
beta blokkers
C
ace-remmers
D
calciumantagonisten
Slide 9 - Quiz
Wat is een trombocytenaggregatieremmer?
A
een middel tegen bacteriele infecties.
B
een plas tablet bij hoge bloeddruk.
C
een bloedstollingsremmer bij bijv trombose
D
een middel bij dyspepsieklachten. (reflux bijvoorbeeld)
Slide 10 - Quiz
Symphaticomimeticum
Bijwerkingen bij inhalaties bij COPD/asthma:
Corticosteroïden
Trillingen
droge mond
spierkrampen
schimmelinfectie in de mond
heesheid
Hoesten
Slide 11 - Drag question
Welke bijwerkingen kun je krijgen van noscapine (een hoestonderdrukker/antitussiva)?
A
hoofdpijn, buikpijn, huiduitslag
B
opwinding, angst, misselijkheid en duizeligheid
C
obstipatie, huiduitslag, misselijkheid en obstipatie
D
obstipatie, huiduitslag en misselijkheid
Slide 12 - Quiz
Antacida
maagzuurremmers
maagwand beschermers
Welke eigenschappen horen bij welke medicatie groep?
binding van maagzuur > naar water en Co2
remming aanmaak van zuur
oa. stimuleren aanmaak mucus in de maag
werk direct na inname, maar duur maar kort
duurt even voordat het werkt, maar werking houdt 1-2 dagen aan.
wordt alleen bij uitzondering gebruikt
Slide 13 - Drag question
Obstipatie (verstopping) moet altijd worden behandeld met laxeermiddelen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
Welke bijwerkingen kunnen ontstaan bij ALLE laxeermiddelen?
A
diarree, braken, boeren/winden
B
Lui worden van de darmwand
C
verstoorde zoutbalans
D
obstipatie
Slide 15 - Quiz
Van welk laxeermiddel, wordt je urine soms rood?
A
Movicolon
B
dulcolax
C
Sennosoiden
D
lactulose
Slide 16 - Quiz
Wat is het nadeel/gevaar/probleem van de losse verkoop van maagtabletten bij de drogist?
A
dan verdient de apotheek er niets aan
B
negatief effect op absorptie van voedingsmiddelen
C
negatief effect op absorptie van andere medicatie
D
de doseringen zijn daar te laag > subtherapeutisch effect.
Slide 17 - Quiz
Een medicijn heeft als indicaties: pijn, koorts EN ontsteking. Bij welke medicatie (groep) hoort dit?
A
corticosteroiden
B
NSAID
C
biologicals
D
methotrexaat
Slide 18 - Quiz
Stelling over corticosteroïden gebruik: Als je > 2 weken corticosteroïden zalf hebt gebruikt (bijvoorbeeld bij psoriasis), dan mag je niet zomaar stoppen hiermee want dat is gevaarlijk.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quiz
bij welke medicatie moet je opletten dat je 24 uur na de gift ook foliumzuur geeft?
A
NSAID's.
B
corticosteroiden
C
methotrexaat
D
biological: infliximab.
Slide 20 - Quiz
Anthelminthica
antivirale middelen
antibiotica
antimycotica
bacteriën
virussen
schimmels en gisten
parasieten en protozoa
Slide 21 - Drag question
Bij welke medicatie moet je opletten dat de temperatuurregeling van het lichaam verstoord kan zijn? En dat je bij een infectie een normale temp kunt hebben ipv koorts.
A
NSAID's.
B
corticosteroiden
C
methotrexaat
D
biological: infliximab.
Slide 22 - Quiz
Bij welke medicatie moet je bloedglucoses controleren? Zelfs als de zorgvrager geen diabetes heeft.
A
NSAID's.
B
corticosteroiden
C
methotrexaat
D
biological: infliximab.
Slide 23 - Quiz
Bij welke medicatie moet je bij een zorgvrager extra letten op en voorzichtig zijn met de huid? (bijv bij wassen en bij transfers >> het kleinste trauma kan al een beschadiging geven)
A
NSAID's.
B
corticosteroiden
C
methotrexaat
D
biological: infliximab.
Slide 24 - Quiz
Wat is de belangrijkste farmacologische behandeling bij een zorgvrager met een anafylactische shock?