This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Neem voor je :
Hoofdstuk 4
Schrift met huiswerk/aantekeningen hoofdstuk 4.
Slide 1 - Slide
In de les
Vragen/Opmerkingen?
Nakijken huiswerk.
Herhalingsquiz par. 4.1. t/m 4.3
Huiswerk
Slide 2 - Slide
Herhaling paragraaf 4.1. t/m 4.3
Quiz met 26 vragen.
Slide 3 - Slide
1. Een stof die de stroom goed door laat is een:
A
isolator
B
adapter
C
geleider
D
kathalysater
Slide 4 - Quiz
2. Noem 4 stoffen isolatoren.
Slide 5 - Open question
3. Noem 4 geleidende stoffen.
Slide 6 - Open question
4. Welke stroomsterkte geeft deze ampèremeter aan?
A
3,6 A
B
0,36A
C
0,036A
Slide 7 - Quiz
5. In welke eenheid wordt stroomsterkte gemeten?
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
Slide 8 - Quiz
6. Wat is de afkorting die hoort bij stroomsterkte?
A
U
B
I
C
P
Slide 9 - Quiz
7. Hoe reken je Ampère om naar mAmpère?
A
x 1000
B
:1000
C
x 100
D
:100
Slide 10 - Quiz
8. Hoe reken je mAmpère om naar Ampère?
A
x 1000
B
:1000
C
x 100
D
:100
Slide 11 - Quiz
9. Om een lampje te laten branden heb je nodig: een batterij en een....
A
open stroomkring
B
gesloten stroomkring
Slide 12 - Quiz
10. Hoe heet een apparaat dat de spanning omzet van een hoge naar een lage spanning of omgekeerd
A
isolator
B
transformator
C
geleider
D
kathalysater
Slide 13 - Quiz
11. Noteer 4 verschillende spanningsbronnen
Slide 14 - Open question
12. In welke eenheid wordt spanning gemeten?
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
Slide 15 - Quiz
13. Hoeveel spanning geeft deze spanningsmeter aan?
A
8V
B
4V
C
0,8V
Slide 16 - Quiz
14. Wat is de afkorting die hoort bij spanning?
A
U
B
I
C
P
Slide 17 - Quiz
15. Hoe hoog is de netspanning in Nederland?
A
220A
B
230A
C
220V
D
230V
Slide 18 - Quiz
16. Tot hoe hoog is de spanning nog veilig?
A
6V
B
230V
C
24V
Slide 19 - Quiz
17. Wanneer mag je spanning van batterijen bij elkaar optellen?
A
maakt niet uit hoe je ze schakelt
B
parallelschakelen
C
serie met plus tegen min
D
serie met min tegen min en plus tegen plus
Slide 20 - Quiz
18. Als een schakelaar niet in gedrukt is, is de stroomkring.......
A
open
B
gesloten
Slide 21 - Quiz
wat vertelt een schakelschema over elektriciteit?
A
welke onderdelen je nodig hebt hoe je die met elkaar verbindt
B
welke symbolen er allemaal zijn van elektriciteit
C
een voorbeeld hoe je het moet tekenen
Slide 22 - Quiz
19 In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. Hiernaast zie je vijf symbolen. Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 23 - Quiz
21 In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. Hiernaast zie je vijf symbolen. Welk symbool gebruik je voor een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 24 - Quiz
22 Hiernaast staan 2 schakelschema's.
Welke uitspraak over deze schakelschema's is waar?
A
Het zijn allebei parallelschakelingen.
B
Het zijn allebei serieschakelingen.
C
Schakeling 1 is een parallel- schakeling en 2 is een serieschakeling.
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling.
Slide 25 - Quiz
23 Welke uitspraak over serieschakelingen is waar? In een serieschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
is de stroomsterkte niet overal even groot.
C
komen overal vertakkingen voor.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.
Slide 26 - Quiz
24 Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling
Slide 27 - Quiz
25 De batterij levert een stroomsterkte van 450 mA. Berekening 2: bereken de stroomsterkte door de lampjes. De lampjes zijn identiek.
A
450 mA
B
150 mA
C
300 mA
D
1350 mA
Slide 28 - Quiz
26 Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar? In een parallelschakeling: