Hoofdstuk 3 Oefentoets par.1-2

1 / 37
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1 Wat moet je kennen en kunnen
Theorie: • Je kunt uitleggen waar gletsjers ontstaan.
• Je kunt uitleggen hoe gletsjerijs ontstaat en beweegt.
• Je kunt aan de hand van een afbeelding de opbouw van een gletsjer beschrijven.
• Je kunt uitleggen hoe een gletsjer sediment meeneemt en ergens anders neerlegt.
• Je kunt de erosie door een gletsjer beschrijven en een U-dal op een afbeelding herkennen.
• Je kunt beschrijven hoe warme en koude perioden zich in de geologische tijd afwisselen.
• Je kunt aan de hand van een afbeelding beschrijven hoe een berglandschap kan veranderen door gletsjers.
• Je kunt beschrijven wat de gevolgen zijn van het smelten van gletsjers in de Alpen.
Begrippen: eeuwige sneeuw, erosie, gletsjer, gletsjerpuin, morene, sediment, sedimentatie, U-dal
Digitaal:
samenvatting


Slide 3 - Slide

Paragraaf 2 Wat moet je kennen en kunnen
Theorie: • Je kunt de erosie door een rivier beschrijven en een V-dal op een afbeelding herkennen.
• Je kunt beschrijven waar en hoe een rivier materiaal sedimenteert, afhankelijk van de stroomsnelheid van het water.
• Je kunt uitleggen wat een stroomgebied is en op welke manier water in een rivier terechtkomt.
• Je kunt de waterkringloop aan de hand van een afbeelding beschrijven.
• Je kunt het verschil in afvoer tussen een rivier met een groot stroomgebied en een klein stroomgebied uitleggen en in een grafiek herkennen.
• Je kent de algemene regel dat hoe langzamer water stroomt, hoe kleiner het sediment is dat naar beneden zakt.

Slide 4 - Slide

Paragraaf 2 Wat moet je kennen en kunnen
Theorie: 
• Je kent de algemene regel dat de grens tussen stroomgebieden van rivieren wordt gevormd door de hoogste punten in het landschap.
• Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen de korte en de lange waterkringloop.

Begrippen:
benedenloop, bovenloop, condenseren, gemengde rivier, gletsjerrivier, middenloop, monding, regenrivier, sediment, stroomgebied, V-dal, verdampen, waterkringloop


Slide 5 - Slide

Vergeet de topografie niet

Slide 6 - Slide

Gletsjer
poort
Eind
morene
gletsjer
rivier
Zijmorenen
 gletsjer

Slide 7 - Drag question

Welk van de onderstaande begrippen heeft niets te maken met een gletsjer:
A
Eeuwige sneeuw
B
Morenen
C
U-dal
D
V-dal

Slide 8 - Quiz

Wat voor materiaal vervoert een gletsjer:
A
Steen, grind en zand
B
Steen, zand en klei
C
Klei, grind en zand
D
IJs

Slide 9 - Quiz

Hoe heet hetgene wat een gletsjer mee naar beneden vervoert?
A
Moreno
B
Morene
C
Eindmorene
D
Grondmorene

Slide 10 - Quiz

Hoe noemen we de heuvels van steen aan het einde van de gletsjer?
A
Morenen
B
Zij-morenen
C
Grond-morenen
D
Eind-morenen

Slide 11 - Quiz

Bron
Benedenloop
Bovenloop
Monding 
Middenloop

Slide 12 - Drag question

De bovenloop van de Rijn ligt onder andere in............... in ...................
De middenloop van de Rijn ligt in ......................... daar gaat de Rijn al ......................
De benedenloop van de Rijn ligt in ...................... van 
..................... Daar gaat de Rijn  .....................   

Antwoorden: 
Een delta vormen
Zwitserland 
Nederland
Duitsland 
laagland 
meanderen
de Alpen

Slide 13 - Drag question

In welk land ligt de bron van de Rijn?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Nederland
D
Zwitserland

Slide 14 - Quiz

Uit welk soort water bestaat de bron van de Rijn?
A
grondwater
B
regenwater
C
smeltwater
D
zeewater

Slide 15 - Quiz

Welk woord past het beste bij de benedenloop van een rivier?
A
bron
B
grondwater
C
monding
D
zand

Slide 16 - Quiz

Bij welke plaats ligt de monding van de Rijn?
A
de gemeente waarin een rivier in zee stroomt
B
de plek onder aan een gletsjer waar een rivier begint
C
de plek waar een rivier in zee stroomt
D
het land waar een rivier in zee stroomt

Slide 17 - Quiz


A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 18 - Quiz


A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 19 - Quiz


A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 20 - Quiz

Hoog in de Alpen vindt je vooral....
A
gemengde rivieren
B
regenrivieren
C
gletsjer rivieren
D
smeltwaterrivieren

Slide 21 - Quiz

Een rivier stroomt in de bovenloop...
A
Langzaam
B
Snel

Slide 22 - Quiz

Welke woorden horen bij de bovenloop van een rivier?
A
Sedimentatie
B
Erosie
C
V-dalen

Slide 23 - Quiz

De waterkringloop begint met.......
A
Condenseren
B
Verdampen
C
Infiltratie
D
Erosie

Slide 24 - Quiz

Wat is erosie ook al weer?
A
het neerleggen van meegenomen puin
B
het breken van gesteente onder invloed van het weer
C
het uitschuren van het landschap
D
het neerleggen van grind in de monding van een rivier

Slide 25 - Quiz

Wat is sedimentatie ook al weer?
A
het neerleggen van meegenomen puin
B
het naar beneden schuiven van een ijsmassa
C
het uitschuren van het landschap
D
het meenemen van grind naar de monding van een rivier

Slide 26 - Quiz

Wat zie je hier?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
D
Delta

Slide 27 - Quiz

Gletsjers zorgen voor ...
A
V-dalen
B
U-dalen

Slide 28 - Quiz

Een V-dal ontstaat bij...
A
insnijding door een rivier
B
Gletsjers
C
Zandbanken
D
Een Delta

Slide 29 - Quiz

Welk van de onderstaande woorden heeft niets te maken met rivieren:
A
Erosie
B
Sedimentatie
C
Gletsjers
D
Morenen

Slide 30 - Quiz

De waterkringloop wordt aangedreven door ...
A
Rivieren
B
Gletsjers
C
Verdamping
D
De zon

Slide 31 - Quiz

Bij de korte waterkringloop stroomt het water via gletsjers en rivieren terug naar zee
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

De waterkringloop begint met.......
A
condenseren
B
verdampen
C
infiltratie
D
erosie

Slide 33 - Quiz

Water dat verandert in kleine druppeltjes is een voorbeeld van: …..
A
smelten
B
condensatie
C
verdamping
D
de waterkringloop

Slide 34 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van de waterkringloop?
A
zon-condensatie-neerslag-verdamping
B
Verdamping-zon-neerslag-condensatie
C
Zon-Verdamping-condensatie-neerslag
D
Condensatie-verdamping-zon-neerslag

Slide 35 - Quiz

Dit cijfer denk ik voor de toets te gaan halen:
Vul het op deze manier in 6.5 = 65
0100

Slide 36 - Poll

Wat was je niet duidelijk en zou je graag meer uitleg over krijgen?

Slide 37 - Open question