Zinsontleden





Zinsontleding






Opfrissen
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson





Zinsontleding






Opfrissen

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm

Slide 2 - Slide

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 3 - Open question

Geef de persoonsvorm van de volgende zinnen.

Slide 4 - Slide

Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?

Slide 5 - Open question

Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.

Slide 6 - Open question

Wie heeft er een pizza gegeten?

Slide 7 - Open question

Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.

Slide 8 - Open question

Onderwerp

Slide 9 - Slide

Hoe kun je het onderwerp in de zin vinden?

Slide 10 - Open question

Wat is het onderwerp?
'Samen met jan ben ik wezen zwemmen.'
A
Jan
B
Ik
C
Samen met Jan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Susan gaf Lies een cadeautje.
A
Lies
B
een cadeautje
C
Susan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?
De bal vloog door het raam.
A
De bal
B
Het raam
C
Vloog
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 13 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Slide

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Slide 15 - Open question

Wat is de werkwoordelijke rest?

Slide 16 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 17 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik eet een banaan.'

Slide 18 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Josefien heeft een fiets gestolen.'

Slide 19 - Open question

De naamwoordelijke rest

Slide 20 - Slide

Wanneer staat er een naamwoordelijke rest in de zin?

Slide 21 - Open question

Hoe kun je de naamwoordelijke rest vinden?

Slide 22 - Open question

Wat is de naamwoordelijke rest?
Katje is een blondine.
A
Katja
B
is
C
een
D
blondine

Slide 23 - Quiz

Wat is de naamwoordelijke rest?
Rob bleek de sterkste wielrenner te zijn.
A
te zijn
B
Rob
C
de sterkste wielrenner
D
bleek

Slide 24 - Quiz

Wat is de naamwoordelijke rest?
Amy blijft boos vanavond.
A
vanavond
B
boos
C
blijft
D
Amy

Slide 25 - Quiz

Lijdend voorwerp

Slide 26 - Slide

Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden?

Slide 27 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 29 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 30 - Quiz

Het meewerkend voorwerp

Slide 31 - Slide

Welke vraag kun je stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 32 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Johan gaf zijn vriendin een nieuw horloge.
A
Johan
B
een nieuw horloge
C
zijn vriendin
D
gaf

Slide 33 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Bram schonk een glas cola voor Rik in.
A
Bram
B
voor Rik
C
in
D
een glas cola

Slide 34 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
De boekhandelaar heeft hem dat boek voor niets gegeven.
A
hem
B
De boekhandelaar
C
voor niets
D
dat boek

Slide 35 - Quiz

Voorzetsel voorwerp

Slide 36 - Slide

Wat is een voorzetsel voorwerp?

Slide 37 - Open question

Wat is het voorzetsel voorwerp?
De leerlingen hopen op uitval.
A
hopen
B
De leerlingen
C
op uitval.
D
hopen op

Slide 38 - Quiz

Wat is het voorzetsel voorwerp?
Mijn broertje is bang voor muizen.
A
voor muizen.
B
bang
C
is
D
Mijn broertje

Slide 39 - Quiz

De bijwoordelijke bepaling

Slide 40 - Slide

Op welke vragen geeft de bijwoordelijke bepaling antwoord?

Slide 41 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Gisteren heb ik aan Willem moeten denken.
A
Ik
B
aan Willem
C
gisteren
D
moeten denken

Slide 42 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Tijdens de pauze renden de brugklassers schreeuwend door de aula.

Slide 43 - Open question