H11 Formatieve evaluatie

1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Zaadleider
Urineblaas
Zaadblaasje
Prostaat
Zwellichaam
Penis
Bijbal
Zaadbal
Balzak
Urinebuis
Eikel
Voorhuid

Slide 2 - Drag question

Sperma bestaat uit:
A
Zaadcellen
B
Zaadcellen en een beetje urine
C
Zaadcellen en vocht
D
Zaadcellen en slijm

Slide 3 - Quiz

Bij de geboorte van een meisje zijn alle eicellen al aanwezig in de eierstokken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Wat is de functie van de eileider
A
De eileiders maken eicellen
B
De eileiders vervoeren eicellen naar de baarmoeder
C
In de eileiders groeit een embryo
D
Dit is de ingang naar de baarmoeder

Slide 5 - Quiz

Hoe lang blijft een eicel leven?
A
14 dagen
B
28 dagen
C
12 - 24 uur
D
0 - 12 uur

Slide 6 - Quiz

Op welke dag vindt meestal de eisprong plaats tijdens de menstruatiecyclus
A
13
B
14
C
15
D
16

Slide 7 - Quiz

1. Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie
2. Op dag 1 van de menstruatie begint een eicel te rijpen
A
1 is waar
B
2 is waar
C
1 en 2 zijn waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 8 - Quiz

Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit:




a. Terwijl een eicel rijpt, wordt het _____________ steeds dikker.

b. Dan vindt de  _____________ plaats.

c. De  _____________ sterft als hij niet bevrucht wordt.

d. Dan breekt het  _____________ af.

e. Dat heet  _____________ of  _____________

De hele periode van de ene menstruatie tot de volgende menstruatie heet:  ________
baarmoederslijmvlies
eisprong
eicel
baarmoederslijmvlies
menstruatie
ongesteld
menstruatiecyclus


Slide 9 - Drag question

Wat is innesteling
A
Bevruchting: samensmelten van de eicel en zaadcel
B
Wanneer de eisprong heeft plaats gevonden en de eicel naar de baarmoeder gaat
C
Bolletje cellen die zich vastzet in het baarmoederslijmvlies
D
Wanneer het embryo duidelijke kenmerken begint te vertonen

Slide 10 - Quiz

Anticonceptie is 100 % betrouwbaar
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Anticonceptie betekent:
A
Voorkomen van zwangerschap en SOA
B
Ik ben zwanger
C
Kans vergroten op zwangerschap en SOA
D
Ik heb hoofdpijn

Slide 12 - Quiz

Wat doet de anticonceptie pil?
A
Zorgt ervoor dat je geen eisprong krijgt
B
Het is een vitamine-pil
C
Zorgt ervoor dat je niet ongesteld wordt
D
Zorgt dat je niet zwanger kan worden

Slide 13 - Quiz

Wat is het meest betrouwbaar om geen soa te krijgen
A
Condoom
B
Anticonceptie pleister
C
Hormoonstaafje
D
Sterilisatie

Slide 14 - Quiz

Welk voorbehoedsmiddel is niet meer terug te draaien?
A
Coitus interuptus
B
Sterilisatie
C
Prikpil
D
Hormoonstaafje

Slide 15 - Quiz

Welk voorbehoedsmiddel is het minst betrouwbaar?
A
Periodieke onthouding
B
Anticonceptie pleister
C
Coitus interruptus
D
De pil

Slide 16 - Quiz

Wat is geen anticonceptie?
A
Prikpil
B
Hormoon staafje
C
Ring
D
Zilver spiraaltje

Slide 17 - Quiz

Alle anticonceptie beschermt tegen soa's
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Zet in de juiste volgorde:
Innesteling
Bevruchte eicel deelt zich
Bevruchting
Ovulatie
Bolletje cellen

Slide 19 - Drag question

timer
1:30
Eierstok
Baarmoeder
Baarmoedermond
Eileider
Vagina

Slide 20 - Drag question

In de                        zitten de onrijpe                 in de                 .
Wanneer de eicel rijp is vindt er een                   plaats.
De rijpe eicel komt na de ovulatie in de                .
De eileider vervoert de            naar de                           . 
Tijdens de                         wordt het baarmoederslijmvlies dikker.
eicelrijping
eicel
eisprong
eierstokken
baarmoeder
eileider
follikels
eicellen

Slide 21 - Drag question

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Hormoonstaafje
B
Prikpil
C
Spiraaltje
D
Sterilisatie

Slide 22 - Quiz

Wat is de naam van dit voorbehoedsmiddel?
A
De pil
B
Anticonceptiestaafje
C
Spiraaltje

Slide 23 - Quiz

Welke uitspraken over het condoom zijn juist? En welke onjuist?
Juist
Onjuist
Het condoom is het enige voorbehoedsmiddel dat ook tegen soa's beschermt.
Het condoom is 100% betrouwbaar.
Het condoom voorkomt dat sperma bij een rijpe eicel kan komen.
Als je twee condooms over elkaar heen gebruikt, ben je beter beschermt.

Slide 24 - Drag question

Hoe noem je een ongeboren kind van 10 weken?
A
Foetus
B
Eicel
C
Embryo
D
Geen van allen

Slide 25 - Quiz

Als je zwanger bent wordt je nog steeds ongesteld
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Waardoor worden de borsten van een vrouw groter als ze zwanger is?
A
Hormonen stapelen zich op in de borsten
B
De melkklieren groeien
C
Er zit melk in de borsten
D
Er worden vetreserves opgeslagen

Slide 27 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van zwangerschap
A
Overgeven
B
Grotere borsten krijgen
C
Vaak naar de wc
D
Chagrijnig zijn

Slide 28 - Quiz

Welk deel zorgt voor de uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen?
A
Baarmoeder
B
Embryo
C
Eierstokken
D
Placenta

Slide 29 - Quiz

Waar dient vruchtwater voor?
A
Voeding voor de baby
B
Het is een bijproduct, het heeft geen nut
C
Daar wordt het bloed gezuiverd
D
Ter bescherming van de baby

Slide 30 - Quiz

Navelstrengader
Navelstrengslagaders
Via welke ader(s) worden de volgende stoffen getransporteerd?
Zuurstof
Voedingsstoffen
Afvalstoffen

Slide 31 - Drag question

Alles wat de moeder eet of drinkt komt bij de baby terecht
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

Hoe lang is een vrouw gemiddeld zwanger?
A
9 maanden
B
11 maanden
C
1 jaar
D
8 maanden

Slide 33 - Quiz

Zet de volgende fasen van de geboorte in de juiste volgorde:
Tekst
1
2
3
4
5
uitdrijving
ontsluiting
nageboorte
geboorte

indaling

Slide 34 - Drag question

Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
Eén eicel en één zaadcel
B
Twee eicellen en twee zaadcellen
C
Eén eicel en twee zaadcellen
D
Twee eicellen en één zaadcel

Slide 35 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft een bevruchte eicel?
A
12
B
23
C
46

Slide 36 - Quiz

Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel

Slide 37 - Drag question

Welke geslachtschromosomen hebben jongens?
A
XX
B
XY
C
YY

Slide 38 - Quiz

Kan een vrouw een Y-chromosoom in een eicel produceren?
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quiz

Waardoor wordt het geslacht van de baby bepaald?
A
De zaadcel
B
De eicel
C
Door zowel de zaadcel als de eicel
D
Geen idee

Slide 40 - Quiz

Huidskleur is....
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 41 - Quiz

Is de haarkleur erfelijk?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quiz

Een litteken is.....
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 43 - Quiz

Paars haar hebben is.....
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 44 - Quiz

Heel creatief zijn is.....
A
Erfelijk
B
Aangeboren
C
Aanleg

Slide 45 - Quiz