1. Je weet uit welke personen de regering en het kabinet bestaan.
2. Je weet kan de taken van deze personen uitleggen.
3. Je kan de hoofdtaken van het parlement uitleggen.
4. Je kan minimaal 4 rechten van Tweede Kamerleden benoemen en ze ook uitleggen.
5. Je kan uitleggen wat coalitie en oppositie betekent.