Breuken vereenvoudigen, optellen en aftrekken(07-11)

• Rekenen
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Breuken Bingo

Om breuken snel te herkennen eindigen we deze les met een breukenbingo. Ook de vereenvoudigde weergave wordt natuurlijk goedgekeurd!

Gebruik de bingokaartjes van pagina 7

Wanneer er tijdgebrek dreigt, speel dan met 1 kolom of 1 rij en later met de rest van het kaartje.

Marloes kijkt door de deur, hoeveel klasgenoten ziet ze?

Start:

 

Telefoon opruimen, Laptop aan de stroom

Spullen op tafel: Schrift, pen, laptop dicht!

Melden: spullen vergeten of huiswerk niet gemaakt

Klaar zitten voor de start van de les 

HOE VOEL JIJ JE MOMENTEEL?

😒🙁😐🙂😃

6 + 6 + 6 = 18

8 + 4 + 8 = 20

2 + 6 + 2 = 10

4 + 4 - 2 =6

7+ (2 + 2 + 2 + 1) x 4 = 35

Supergoed gedaan!

Doelen

Aan het eind van de les kun je:

• uitleggen wat de teller en de noemer van een breuk is;
  
• de breuk uitspreken;
  
• breuken vereenvoudigen;
• breuken bij elkaar optellen en aftellen.

Hoe ziet deze les eruit:

De woorden

de breuk/breuken

de teller

de breukstreep

de noemer

de samengestelde breuk

de getallenlijn

de gelijkwaardige breuken

vereenvoudigen

de gelijknamige breuken

de ongelijknamige breuken

De breuk

Wat is in deze breuk de teller?

1. 3
2. 2
3. 5
4. 6

Wat is in deze breuk de noemer?

1. 3
2. 2
3. 5
4. 6

​2​​1​​en​8​​4​​

Breuken vereenvoudigen 

De noemer en teller moet je kunnen delen door hetzelfde getal.

Bijvoorbeeld beide door 2 of 3 of 5 of 7 

Welke breuk is gelijkwaardig aan:

1. 2/6
2. 2/3
3. 2/8
4. 1/2

Koppel de breuken die hetzelfde zijn.

Vereenvoudigen!

3/12

6/36

7/70

12/24

1/4

1/2

1/6

1/10

Zelfstandig werken

Wat	1F Maak de opdrachten van 5.1 (blz. 52 t/m 54) 2FA Maak de opdrachten van 4.2 (blz. 59 t/m 62) 3F Maak de opdrachten van 1.6 (blz. 26 t/m 28)
Hulp	Steek je vinger op en kom naar je docent
Tijd	10 minuten in stilte, daarna mag je vragen stellen
Klaar	Laat je werk zien

Breuken optellen

0

Breuken gelijk maken

Breuken optellen

1/5 + 3/5 = (gebruik /)

breuken optellen

​5​​2​​+​4​​3​​=

1. ​9​​5​​
2. ​20​​5​​=​4​​1​​
3. ​20​​23​​
4. 1​20​​3​​

breuken optellen

​7​​1​​

+

​3​​1​​

1. ​12​​11​​
2. ​10​​2​​=​5​​1​​
3. ​21​​7​​
4. ​21​​10​​

1/3 + 4/6 =

Reken uit en vereenvoudig
2/4 +3/4 = ........ = ....?....
(spatie en / gebruiken bij vereenvoudigen)

De helft van de leerlingen van een school komt met de fiets. Een derde deel komt met de auto. De rest komt met de bus. Welk deel komt met de bus naar school?

1. 1/3
2. 2/4
3. 1/6
4. 1/7

Breuken aftrekken

0

3/5 - 2/5 = (gebruik een /)

4/5 - ....... = 1/20

Van een chocoladereep met 12 stukjes eet je 2/3 deel op.
Hoeveel stukjes blijven over?

Ik heb een Milkareep gekocht. Deze reep bestaat uit 10 stukken. De reep valt op de grond en 2/5 gaat verloren. Hoeveel heb ik over? Gebruik / en vereenvoudig.
Vul alleen de vereenvoudiging in.

Linda koopt een vest van €12,30. Wat moet Linda betalen? €...,...

Zelfstandig werken

Wat	1F Maak de opdrachten 5.2 (blz. 55 t/m 58) 2F Maak de opdrachten 4.2 (blz. 63 t/m 66) 3F Maak de opdrachten 1.6 (blz. 29 t/m 32)
Hulp	Steek je vinger op en kom naar je docent
Tijd	10 minuten in stilte, daarna mag je vragen stellen
Klaar	Laat je werk zien

De woorden

de breuk/breuken

de teller

de breukstreep

de noemer

de samengestelde breuk

de getallenlijn

de gelijkwaardige breuken

vereenvoudigen

de gelijknamige breuken

de ongelijknamige breuken

In deze les....

Heb je geleerd:

• wat de teller en de noemer van een breuk is;
  
• hoe je de breuk kan uitspreken;
  
• hoe je breuken kan vereenvoudigen;
• hoe je breuken bij elkaar optellen en aftellen..

Hoe ziet deze les eruit:

Zijn er nog vragen?

VRAGEN?

Huiswerk

1F Maak de opdrachten van 5.2 (blz. 55 t/m 58) af.

2F Maak de opdrachten van 4.2 (blz. 63 t/m 66) af.

3F Maak de opdrachten van 1.6 (blz. 29 t/m 32)af.