Formuleren H6

Verwijswoorden 
Woorden die terugwijzen naar eerder genoemde woorden. 


1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verwijswoorden 
Woorden die terugwijzen naar eerder genoemde woorden. 


Slide 1 - Slide

Terugblik 
De woorden - die of deze 
Het woorden - dit of dat 

Het meisje dat daar loopt. 
De stoel die daar staat. 

Slide 2 - Slide

Terugblik 
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
Het geslacht vind je in het woordenboek

Het-woorden zijn onzijdig 

Slide 3 - Slide

Formuleren H6
- hen of hun

- dat of wat

- waar+vz of wie+vz

Slide 4 - Slide

Hen of hun 
Hen
- na een voorzetsel
- als lijdend voorwerp'


Hun
- zonder voorzetsel als meewerkend voorwerp

Slide 5 - Slide

Hen of hun
Ik geef die boeken aan hen.
Ik heb hen gisteren geholpen.



Ik geef hun die boeken.
Ik heb hun dat verhaal verteld.

Slide 6 - Slide

Wat
- Een hele zin
Ik heb gisteren de hele dag gegamed, wat ik erg relaxed vond. 
- Dat, datgene
Heb jij datgene wat je gekocht hebt alweer geruild?
- Een overtreffende trap 
Dit was het leukste wat ik ooit heb gedaan.
- Alles, iets, niets, het enige (onbepaalde woorden)
Dit is alles wat ik nog heb. 

Slide 7 - Slide

wie en waar
wie + vz -> mensen
De vriendin met wie ik ga winkelen.
De klasgenoot voor wie ik het huiswerk maak.


waar + vz -> dieren of dingen
De kleren waarin ik loop.
De hond waarmee ik ga wandelen.
 

Slide 8 - Slide

als of dan?

Mijn computer is net zo snel ... die van Kyra.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quiz

Als of dan?

Ik ben veel beter in wiskunde .... hij!
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

Als of dan?

Het is hier anders ... op mijn vorige school.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

Als of dan?

Deze school is twee keer zo groot ... mijn vorige school.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quiz

ik of mij?

Roy kan veel beter leren dan ik/mij.
A
ik
B
mij

Slide 13 - Quiz

ik of mij?

Hij maakt de toets beter dan ...
A
ik
B
mij

Slide 14 - Quiz



Maud is net zo snel … hij/hem.

A
als hij
B
dan hij
C
als hem
D
dan hem

Slide 15 - Quiz


Victor loopt een stuk harder ….. hij/hem.
A
als hij
B
dan hij
C
als hem
D
dan hem

Slide 16 - Quiz

Hun of hen?
Ik neem ..... spullen wel mee, want ik zie ..... morgen weer.
A
hen, hun
B
hun, hen
C
hun, hun
D
hen, hen

Slide 17 - Quiz

Hen of hun?

Hulpverleners kunnen ... niet goed bereiken.


A
hen
B
hun
C
Mag allebei

Slide 18 - Quiz

Hen of hun?

Ik vraag...... of ze meegaan naar de Albert Heijn.
A
hun
B
hen

Slide 19 - Quiz

Hen of hun?

Hij geeft ..... altijd de schuld.
A
hun
B
hen

Slide 20 - Quiz

Hun of hen?

Ik stel de vraag aan ...... .
A
hun
B
hen

Slide 21 - Quiz