What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H5 KT Verwijswoorden
H5 Verwijswoorden
Ik leer wat verwijswoorden zijn.
1 / 25
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
This lesson contains
25 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H5 Verwijswoorden
Ik leer wat verwijswoorden zijn.
Slide 1 - Slide
DOEL
- Ik kan een aantal verwijswoorden noemen.
-Ik weet wat een verwijswoord is.
-Ik kan verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.
- Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken
taalverzorging
formuleren
Slide 2 - Slide
H5 Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.
Of naar een groepje woorden in de tekst.
Of zelfs naar een hele zin.
Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.
Slide 3 - Slide
Voorbeelden van verwijswoorden zijn:
hij, het, ze, zij, die, dat, hier, er, daar, dan, toen.
Slide 4 - Slide
VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal
naar een woord dat al eerder genoemd is of
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit
Slide 7 - Quiz
Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
voorbeelden:
Ali komt uit Syrië. Hij is daar geboren.
Het verwijswoord is: hij. hij->Ali
Sven heeft een mooi droomhuis, het staat op Terschelling
Het verwijswoord is: het. het-> het droomhuis
Ik was in de vakantie in Griekenland. Het was daar heel mooi weer.
Het verwijswoord is: daar. daar -> in Griekenland
Het lievelingseten van Evi is pizza. Dat vind ze heel lekker
Het verwijswoord is dat. Dat -> pizza
Slide 10 - Slide
Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Sharon
B
woont
C
zij
D
Nederland
Slide 11 - Quiz
Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Waar verwijst zij naar?
A
Sharon
B
woont
C
hij
D
Nederland
Slide 12 - Quiz
Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat
Slide 13 - Quiz
Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Waar verwijst dat naar?
A
Vanessa
B
Ghana
C
Nederland
D
komt
Slide 14 - Quiz
Ik heb zin in de pauze, Dan ga ik een croissant kopen.
Wat is hier het verwijswoord?
A
ik
B
dan
C
pauze
D
zin
Slide 15 - Quiz
Ik heb zin in de pauze. Dan ga ik een croissant kopen.
Waar verwijst dan naar?
A
croissant
B
in de pauze
C
zin
D
dan
Slide 16 - Quiz
Ik heb gesport en ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Ik
B
straks
C
wat
D
daarom
Slide 17 - Quiz
Ik heb gesport en ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Waar verwijst daarom naar?
A
dat ik dorst heb
B
gesport
C
en
D
ik
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
Janes wil naar school met
ze/z'n
solex, die oom Theo
hem/zijn
heeft gegeven.
A
ze - hem
B
ze - zijn
C
z'n - hem
D
z'n - zijn
Slide 19 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik
jouw/jou
versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als
jou/jij
.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij
Slide 20 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit
familie woont op een schip
dat / die
helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die
Slide 21 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
De gevaarlijkste stunt
dat / die
Almin doet, is van
dat / die
brug af duiken.
A
dat - dat
B
dat - die
C
die - dat
D
die - die
Slide 22 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
De trein
met wie / waarmee
Joy reist,
stopt ook bij
deze / dit
station.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit
Slide 23 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
De Chinees
met wie / waarmee
ik een kroket at, kende
deze / dit
snack niet.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit
Slide 24 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit
mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw,
dat / die
blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die
Slide 25 - Quiz
More lessons like this
Verwijswoorden
March 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Lezen verwijswoorden
May 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
1T Verwijswoorden
May 2020
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden -1TH
March 2021
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden
February 2021
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Lezen verwijswoorden + oefentekst
January 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 4
Verwijswoorden
February 2021
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden
March 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1