VMBO 3 par 5.4 zonder werk

Paragraaf 5.4
Zonder werk
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 5.4
Zonder werk

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • wanneer is iemand werkloos
  • wat is en wat  doet het UWV 
  • welke verschillende soorten werkloosheid zijn er

Slide 2 - Slide

Lesdoel
  • wanneer is iemand werkloos

Slide 3 - Slide

Werkloos
Je bent werkloos als je :




  • tussen de 15 jaar en de pensioenleeftijd bent en
  • geen baan hebt en
  • actief op zoek bent naar werk.

    Je moet dus aan alle drie de punten voldoen! 
     

Slide 4 - Slide

Lesdoel
  • wat is en wat  doet het UWV 

Slide 5 - Slide

Wat doet het UWV?
Als je werkloos bent, kan je een WW-uitkering aanvragen.

Het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen):
  • kijkt of je recht hebt op een WW-uitkering
  • helpt bij het vinden van een nieuwe baan

Slide 6 - Slide

UWV
1. Geregistreerde werkloosheid =
ingeschreven bij UWV én
op zoek zijn naar minimaal 12 uur werk per week
2. Verborgen werkloosheid = niet ingeschreven bij UWV

Slide 7 - Slide

Lesdoel

  • welke verschillende soorten werkloosheid zijn er

Slide 8 - Slide

Soorten werkloosheid
  • Conjuncturele werkloosheid
  • Structurele werkloosheid
  • Frictiewerkloosheid
  • Seizoenwerkloosheid
  • Regionale werkloosheid

Slide 9 - Slide

Conjucturele werkloosheid
Minder koopkracht -->
vraag naar producten daalt -->
bedrijven verkopen minder -->
productie daalt -->
werkgelegenheid daalt -->
werkloosheid stijgt


Als vermindering van de koopkracht leidt tot een daling van de vraag naar goederen en diensten, ontstaat er conjuncturele werkloosheid.

Slide 10 - Slide

Conjucturele werkloosheid
Voorbeeld:
Het leven is al duur genoeg  dus de mensen gaan minder naar de bioscoop.
Hierdoor verkoopt Pathé minder kaartjes. Pathé heeft dan minder mensen in dienst nodig. Zo ontstaat conjuncturele werkloosheid.

Slide 11 - Slide

Structurele werkloosheid
Structurele werkloosheid ontstaat door veranderingen aan de aanbodkant van de economie. 

Voorbeelden:
  • Door technologie of door verplaatsen van productie naar het buitenland 
  • als de werkzoekenden niet de geschikte opleiding hebben voor de banen die er zijn.

Slide 12 - Slide

Structurele werkloosheid
Voorbeeld:  
Doordat we Netflix, Videoland en Disney chanel thuis hebben, gaan we minder naar de bioscoop.
Hierdoor verkoopt Pathé minder kaartjes en daardoor hebben ze minder medewerkers nodig. Zo ontstaat structurele werkloosheid  

Slide 13 - Slide

Frictiewerkloosheid
Frictiewerkloosheid:
Als je van school af komt dan heb je tijd nodig om te solliciteren naar een nieuwe baan.

Slide 14 - Slide

Seizoenwerkloosheid
Seizoenwerkloosheid:
Bepaald werk kun je alleen in een bepaald deel van het jaar doen. De rest van het jaar ben je dan werkloos. 

Voorbeeld:
een ijszaak, een strandtent, toerisme (zomer) of oogstwerk in de land- en tuinbouw

Slide 15 - Slide

Regionale werkloosheid
Regionale werkloosheid
In sommige gebieden is er meer werkloosheid dan gemiddeld in een land. 

Voorbeeld:
Randstad ten opzichte van provincies

Slide 16 - Slide

Sanne werkt in de winter bij de schaatsbaan. 's Zomers heeft zij geen werk. 
Een bedrijf in Gelderland gaat failliet. Bij het bedrijf waren 1.250 mensen werkzaam waarvan ruim 89% in een straal van 35km van het bedrijf woonde. 
Mensen kopen geen videobanden meer, daardoor sluit ook de laatste fabriek die videobanden produceerd.
Na het behalen van je diploma ben je korte tijd werkloos.
Door de coronacrisis zijn veel mensen werkloos geworden. 
Structurele werkloosheid
Seizoens werkloosheid
Regionale  werkloosheid
Frictie  werkloosheid
conjuncturele werkloosheid

Slide 17 - Drag question

Samenvatting
wanneer is iemand werkloos
wat is en wat doet het UWV
welke verschillende soorten werkloosheid zijn er

Slide 18 - Slide

Aan de slag
Lees de theorie in je boek
Vul de samenvatting in en maak de rekenopdrachten

Klaar?
 Bedenk voor elke paragraaf van hoofdstuk 4 en 5 2 toetsvragen

Slide 19 - Slide