Spellingtoets introductie

Vul de juiste spelling in

Vin.. jij het vak "Marketing" moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vul de juiste spelling in

Vin.. jij het vak "Marketing" moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 1 - Quiz

Welke zin is juist gespeld?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant

Slide 2 - Quiz

Vul het juist gespelde woord in.

Het is regelmatig ..... dat de studenten stiekem aan het feesten waren.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 3 - Quiz

Vul het juist gespelde woord in.

Het ... regelmatig dat de studenten een slechte wifi hebben tijdens de online lessen.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 4 - Quiz

Vul het juist gespelde woord in.

Vorige week (besteden) veel scholen een deel van hun budget aan de aanschaf van mondkapjes.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 5 - Quiz

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij snoozde

Slide 6 - Quiz

Engelse werkwoorden

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
Hij (timen)
A
hij timede
B
hij timde
C
hij timmde
D
hij timdde

Slide 7 - Quiz

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling?
Op Tinder heb ik al heel wat ...
A
geswipt
B
geswipet
C
geswiped

Slide 8 - Quiz

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling.
Ik heb jaren (freelancen) als zzp'er
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 9 - Quiz

Hij stak haastig de .... weg over.
A
verbrede
B
verbreede
C
verbreedde

Slide 10 - Quiz

verbreden

Gisteren ......de stratenmakers de weg
A
verbreden
B
verbreeden
C
verbreedden

Slide 11 - Quiz

(verdienen)
Jij ... veel tijdens vakantie
A
verdienden
B
verdiendde
C
verdiende

Slide 12 - Quiz

(verdienen)
Het ..... geld was in een mum van tijd op.
A
verdienden
B
verdiendde
C
verdiende

Slide 13 - Quiz

aankleden

Ron .... zich snel aan toen hij het bericht hoorde.
A
klede
B
kleede
C
kleedde

Slide 14 - Quiz

aankleden

De .... Ron rende snel weg toen hij het bericht hoorde.
A
aangekleede
B
aangeklede
C
aangekleedde

Slide 15 - Quiz