Jaap loopt de kamer van meneer Lensink binnen. Meneer Lensink heeft niet lang meer te leven wegens een maligne aandoening. Hij bespreekt regelmatig levensvraagstukken met Jaap. Vaak geeft hij hierbij aan dat hij, als er iets mocht gebeuren, niet meer wil worden gereanimeerd. Vreemd genoeg is dit nooit formeel met de meneer Lensink besproken, zodat het beleid nog steeds 'wel reanimeren' is. In de nachtdienst komt Jaap de kamer op. Bij nadere observaties blijkt er geen pols meer waarneembaar en ook is er geen ademhaling. Jaap laat de afgelopen weken met de vele diepgaande gesprekken door zijn hoofd passeren, doet zachtjes de deur dicht en waarschuwt pas veel later de arts. Die kan niet veel anders dan constateren dat meneer Lensink al een poosje dood is.