This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
¡Bienvenidos a la clase de español!
Hoy es...
Slide 1 - Slide
¿Qué hacemos hoy?
¿Qué hemos hecho?
¡A trabajar!
Fin de la clase
¿Nuestro objetivo?
Instrucción (10)
Practicar (15)
Evaluación (5)
Slide 2 - Slide
¿Qué hemos hecho?
Slide 3 - Mind map
¿Nuesto objetivo?
Ik kan in een winkel, bar en restaurant naar iets vragen en iets kopen.
Semana 38
* SO
* Extra materiaal 1.6 tot 1.9
Semana 39
* Repaso
* Extra materiaal 2.1 en 2.2
Semana 40
* Material extra 2.3 tot 2.7
Semana 41
* Materiaal extra 2.8, 2.9, 2.10
Slide 4 - Slide
Instrucción
timer
10:00
Als een persoon of voorwerp net genoemd is, is het niet nodig om deze te herhalen. Je kunt het dan vervangen door het persoonlijk voornaamwoord lo, la, los, las (= lijdend voorwerp).
* Deme un melón
( NL: Geeft u mij een meloen).
* ¿Cómo quiere el melón? → ¿Cómo lo quiere?
( NL: Hoe wilt u de meloen? → Hoe wilt u hem?)
In een ontkennende zin staan lo, la, los, las tussen no en het werkwoord. VB: no quiero el melón --> no lo quiero.