Herhalingsles quizvragen 4.1, 4.2 en 4.3

Welkom! 
Dit is een digitale les die je zelfstandig door kunt komen. In deze les zit een uitlegfilmpje en enkele quizvragen die aansluiten op de uitleg. Daarna zal verwezen worden naar de planner voor de opdrachten uit het digitale werkboek

Veel succes
1 / 47
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom! 
Dit is een digitale les die je zelfstandig door kunt komen. In deze les zit een uitlegfilmpje en enkele quizvragen die aansluiten op de uitleg. Daarna zal verwezen worden naar de planner voor de opdrachten uit het digitale werkboek

Veel succes

Slide 1 - Slide

Opbouw digitale les
  • Mededeling m.b.t. LessonUp + digitaal werkboek afgelopen weken.
  • Herhalingsquizvragen over 4.1, 4.2 en 4.3.
  • Instructies weektaak croquis (schetskaart).

Slide 2 - Slide

Leerdoelen week 19
  1. De stof van 4.1, 4.2 en 4.3 is herhaald d.m.v. quizvragen.
  2. Je hebt een beeld van jouw vorderingen m.b.t. de stof: wat weet/ken ik al en waar moet ik nog extra aandacht aan schenken?
  3. Alle lessonUps en opdrachten via de methodesite van 4.1, 4.2 en 4.3 zijn gemaakt (volgens planner/Magister).
  4. Stap 1 en stap 2 van de croquis zijn deze week afgerond. Iedereen is klaar om op een later moment stap 3 

Slide 3 - Slide

Voorafgaand aan deze les...
Heb je alle LessonUp presentaties van 4.1 (2x), 4.2 en 4.3 (dus 4 lessen totaal!) volledig gevolgd? Alle uitlegfilmpjes zijn helemaal bekeken? 

Alle opdrachten zijn via de methodesite (met groepscode!!) gemaakt? 

Zo niet? Foei! Dat ga je dus eerst afronden.
Zo ja? Top! Je bent helemaal bij. Je gaat nu door met deze les. 

Slide 4 - Slide

Herhaling a.d.h.v. quizvragen
Paragraaf 4.1, 4.2 en 4.3 worden nu herhaald aan de hand van quizvragen. Ben je in staat deze vragen goed te beantwoorden, dan heb je de stof enigszins onder de knie.
Heb je hier moeite mee, bekijk dan nogmaals de uitlegfilmpjes uit de andere presentaties. Lees de paragrafen + basisboeknummers nog eens goed door.  


Slide 5 - Slide

Leerdoelen par. 4.1
De leerling kan beschrijven wat de rol is van productiemiddelen voor de ontwikkeling van de (textiel)industrie, in het bijzonder de rol van steenkool.
De leerling kan de factoren benoemen en uitleggen die hebben geleid tot de ineenstorting van de textielindustrie in Manchester.
De leerling kan voorbeelden noemen van vernieuwing in Manchester.
De leerling kan kenmerken noemen van hightechbedrijven.
De leerling kan uitleggen waarom hightechbedrijven zich graag bij elkaar vestigen.
De leerling kent de topografie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
De leerling kan de locatiefactoren van textielfabrieken in 1850 en 2015 beschrijven en kan ook benoemen en uitleggen welke veranderingen er hebben plaatsgevonden.
De leerling kan de locatiefactoren voor hightechbedrijven beschrijven.

Slide 6 - Slide

Wat waren de drie belangrijkste kapitaalmiddelen tijdens de Industriële revolutie
A
Stoommachine, Textielmachine, Fabriekshal
B
Bank, Geld, Grond
C
Steenkool, Arbeid, Stoommachine
D
Stoommachine, Textielmachine, Geld

Slide 7 - Quiz

Koppel het begrip aan de juiste uitleg!
Footlose
Agglomeratie
voordelen
Kennis
intensieve
Infrastructuur
Bedrijf dat veel vakkennis nodig heeft om producten te maken.
Bedrijven zonder overheersende vestigingsplaatsfactoren. Bijvoorbeeld een bedrijf dat weinig grondstoffen gebruikt en zich bijna overal kan vestigen.
Voordeel dat bedrijven hebben doordat ze vlak bij andere bedrijven gevestigd zijn.
Alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of informatie te vervoeren.

Slide 8 - Drag question

Wat was de belangrijkste locatiefactor van een textielfabriek ten tijde van de Industriële Revolutie?
A
Katoen
B
Kennis
C
Steenkool
D
Aan het water

Slide 9 - Quiz

Welke 3 productiefactoren/productiemiddelen zijn besproken?

Slide 10 - Open question

Geef voor de textielindustrie van Manchester een voorbeeld per productiemiddel

Slide 11 - Open question

Wat is voor arbeidsintensieve industrie de belangrijkste locatiefactor?
A
Transportkosten
B
Lage lonen
C
Kennis
D
Aanwezigheid van grondstoffen

Slide 12 - Quiz

Waarom gingen veel textielfabrieken in Manchester uiteindelijk failliet?

Slide 13 - Open question

Hoe is stedelijke vernieuwing zichtbaar in de afbeelding? (klik op de afbeelding voor een vergroting)

Slide 14 - Open question

Welk bedrijf is marktgebonden?
A
Textielindustrie
B
Autofabrikant
C
Supermarkt
D
NAM (gaswinning)

Slide 15 - Quiz

Hoe kan de overheid een locatiefactor zijn?

Slide 16 - Open question

Herhalen leerdoelen par. 4.2
  1. De leerling kan beschrijven dat (en hoe) de staatsgrenzen veranderen, met name in de staten in Oost- en Midden-Europa.
  2. De leerling kan de gevolgen van verschuivende staatsgrenzen beschrijven voor de steden Lviv en Wroclaw. 
  3. De leerling kan verklaren waardoor staatsgrenzen veranderen. 
  4. De leerling weet de topografie van Oost- en Midden-Europa. 

Belangrijk:
Deze leerdoelen gaan in op het leerboek. De achterliggende theorie staat in B150, B151 en B152. Basisboek zal centraal staan in deze uitleg, vooral de begrippen!

Slide 17 - Slide


A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 18 - Quiz

Natuurlijk of kunstmatig?
A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 19 - Quiz

Natuurlijk of kunstmatig?
A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 20 - Quiz

Geef vanuit de afbeelding een reden waarom Rusland de Krim heeft bezet en vindt dat dit rechtvaardig is.

Slide 21 - Open question

Wat zou een voordeel zijn van een natuurlijke grens t.o.v. een kunstmatige grens?

Slide 22 - Open question

Welke uitspraken zijn juist?
A
De bouwstijl is een kenmerk van cultuur
B
De sport die je doet heeft te maken met je cultuur
C
Japan is een voorbeeld van een natiestaat
D
Nederland en Australië horen bij hetzelfde cultuurgebied

Slide 23 - Quiz

Aan welke 3 voorwaarden moet een staat voldoen om een staat genoemd te mogen worden?

Slide 24 - Open question

Natiestaat
In de staat leeft een minderheid met een eigen territorium
In verschillende staten woont een minderheid met banden met een andere staat. De minderheid woont verspreid in de staten.
Het volk (natie) is zo groot dat het niet in 1 staat leeft.
Het territorium valt in meerdere staten. In elke staat is het volk een minderheid. 

Slide 25 - Drag question

welk begrip hoort bij het verspreiden van cultuurelementen
A
globalisering
B
amerikanisering
C
diffusie
D
europeanisering

Slide 26 - Quiz

Noem twee manieren hoe cultuurelementen zich kunnen verspreiden (diffusie).

Slide 27 - Open question

De grenzen van het continentaal plat zijn...
A
Kunstmatig
B
Natuurlijk

Slide 28 - Quiz

Nederland is soeverein wat betekend dit?

Slide 29 - Open question

Grenzen staan niet vast: ze veranderen. Wat is de belangrijkste oorzaak voor die verandering?

Slide 30 - Open question

Leerdoelen par. 4.3
  1. De leerling weet hoe Europa vroeger verdeeld was, en hoe Europa nu verdeeld is.
  2. De leerling kan beschrijven hoe de (groei van de) welvaart eruit ziet in Oost-Europa.
  3. De leerling kan benoemen welke gunstige locatiefactoren Oost-Europa heeft.
  4. De leerling kan beschrijven welke tegenstellingen er zijn tussen hoofdsteden en platteland.
  5. De leerling kan beschrijven welke migratiepatronen er zijn binnen de EU.
  6. De leerling kent de topografie van Oost-Europa.
  7. De leerling kan de verschillen in welvaart beschrijven tussen Oost-Europa en de EU, binnen en tussen landen
    .

Slide 31 - Slide

In welke delen van Europa is de welvaart het grootst?
A
Oost- en Zuid-Europa
B
Noord- en West-Europa
C
Noord- en Oost Europa
D
Zuid- en West Europa

Slide 32 - Quiz

In welk deel van Europa is er lang vooral veel gewerkt in de primaire sector?
A
Noord-Europa
B
Oost- Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 33 - Quiz

In Oost-Europa is voornamelijk een
A
Vestigingsoverschot
B
Vertrekoverschot

Slide 34 - Quiz

In welk deel van Europa hebben ze lang te maken gehad communisme?
A
Noord-Europa
B
Oost- Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 35 - Quiz

Waarom zijn steeds meer mensen in uit Oost-Europa in West-Europa gaan werken?
A
Omdat het klimaat in West-Europa beter is en er daar meer verdiend kan worden.
B
Omdat de natuur in West-Europa mooier is en omdat landen in Oost-Europa steeds armer werden.
C
Omdat in West-Europa meer kan worden verdiend en omdat de landen in Oost-Europa steeds armer werden.
D
Omdat de landen in Oost-Europa steeds armer werden en omdat het klimaat in West-Europa beter is.

Slide 36 - Quiz

Hoe heette tot 1989 de grens tussen Oost-Europa en West-Europa?
A
de IJzeren muur
B
het IJzeren gordijn
C
Oost-West scheiding
D
grens van 1989

Slide 37 - Quiz

Welke landen in Europa zijn het rijkst?
A
Oost Europese landen
B
West Europese landen

Slide 38 - Quiz

In Oost-Europa is grotere regionale ongelijkheid dan in het westen omdat...
A
Groot verschil tussen steden en platteland
B
Veel industrie in de steden
C
Er sprake is van een vertrekoverschot in Oost-Europa
D
Alle drie

Slide 39 - Quiz

Wat is een gunstige locatiefactor voor Oost Europa?
A
Lage lonen
B
Goed opgeleid personeel
C
Grote afzetmarkt
D
Alle drie

Slide 40 - Quiz

Sleep de onderdelen naar de juiste plaats!
Kapitalisme
Communisme
Vrijemark
economie
Plan
economie
Oost
West

Slide 41 - Drag question

Vrijemarkteconomie
Planeconomie
Kapitalisme
Communisme
Productie wordt door de staat geleid
Productie wordt geregeld door particuliere bedrijven

Slide 42 - Drag question

Waarom gaan veel mensen vanuit Oost-Europa naar West-Europa?

Slide 43 - Open question

Waarom zijn er grote tegenstellingen tussen hoofdsteden en platteland in Oost Europa?

Slide 44 - Open question

Benoem twee kenmerken van communisme.

Slide 45 - Open question

In welk jaar valt de Berlijnse muur (en het communisme)
A
1956
B
1963
C
1975
D
1989

Slide 46 - Quiz

En nu...
Je werkt deze week aan de croquis. Stap 1 en 2 uit het stappenplan (zie Classroom!) moeten klaar zijn.

Heb je stap 1 nog niet door de docenten laten controleren, stuur de docent dan een mail met jouw lijst van in te tekenen onderdelen. Pas met toestemming van de docent mag je beginnen aan stap 2, de legenda.

Een go voor stap 2? Verdeel de onderwerpen: wie gaat welk deel van de legenda maken? Spreek dit af, maak bij het onderwerp een legenda (gebruik hierbij de digitale atlas, internet) voor het verzinnen van symbolen, kleuren etc. Is je concept versie van de legenda af, stuur deze dan per mail naar de docent (n.visser@wdezwijger.nl) 

Slide 47 - Slide