Paragraaf 4.3. Oost-Europa

Welkom! 
Dit is een digitale les die je zelfstandig door kunt komen. In deze les zit een uitlegfilmpje en enkele quizvragen die aansluiten op de uitleg. Daarna zal verwezen worden naar de planner voor de opdrachten uit het digitale werkboek

Veel succes
1 / 40
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom! 
Dit is een digitale les die je zelfstandig door kunt komen. In deze les zit een uitlegfilmpje en enkele quizvragen die aansluiten op de uitleg. Daarna zal verwezen worden naar de planner voor de opdrachten uit het digitale werkboek

Veel succes

Slide 1 - Slide

Opbouw digitale les
  • Leerdoelen 4.3
  • Weet je het nog van 4.2? (quizvragen) + vervolgacties
  • Uitlegfilmpje 4.3
  • Quizvragen 4.3 als check van de theorie
  • Wat ga je nu doen?

Slide 2 - Slide

Leerdoelen par. 4.3
  1. De leerling weet hoe Europa vroeger verdeeld was, en hoe Europa nu verdeeld is.
  2. De leerling kan beschrijven hoe de (groei van de) welvaart eruit ziet in Oost-Europa.
  3. De leerling kan benoemen welke gunstige locatiefactoren Oost-Europa heeft.
  4. De leerling kan beschrijven welke tegenstellingen er zijn tussen hoofdsteden en platteland.
  5. De leerling kan beschrijven welke migratiepatronen er zijn binnen de EU.
  6. De leerling kent de topografie van Oost-Europa.
  7. De leerling kan de verschillen in welvaart beschrijven tussen Oost-Europa en de EU, binnen en tussen landen
    .

Slide 3 - Slide

Herhalen leerdoelen par. 4.2
  1. De leerling kan beschrijven dat (en hoe) de staatsgrenzen veranderen, met name in de staten in Oost- en Midden-Europa.
  2. De leerling kan de gevolgen van verschuivende staatsgrenzen beschrijven voor de steden Lviv en Wroclaw. 
  3. De leerling kan verklaren waardoor staatsgrenzen veranderen. 
  4. De leerling weet de topografie van Oost- en Midden-Europa. 

Belangrijk:
Deze leerdoelen gaan in op het leerboek. De achterliggende theorie staat in B150, B151 en B152. Basisboek zal centraal staan in deze uitleg, vooral de begrippen!

Slide 4 - Slide

Herhaling a.d.h.v. quizvragen
Paragraaf 4.2 wordt nu herhaald aan de hand van quizvragen. Ben je in staat deze vragen goed te beantwoorden, dan heb je de stof enigszins onder de knie.
Heb je hier moeite mee, bekijk dan nogmaals het uitlegfilmpje. 

Voor iedereen: lees par. 4.2 + basisboeknummers terug. Herhaling is de sleutel tot succes!

Slide 5 - Slide


A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 6 - Quiz

Natuurlijk of kunstmatig?
A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 7 - Quiz

Natuurlijk of kunstmatig?
A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 8 - Quiz

Geef vanuit de afbeelding een reden waarom Rusland de Krim heeft bezet en vindt dat dit rechtvaardig is.

Slide 9 - Open question

Wat zou een voordeel zijn van een natuurlijke grens t.o.v. een kunstmatige grens?

Slide 10 - Open question

Welke uitspraken zijn juist?
A
De bouwstijl is een kenmerk van cultuur
B
De sport die je doet heeft te maken met je cultuur
C
Japan is een voorbeeld van een natiestaat
D
Nederland en Australië horen bij hetzelfde cultuurgebied

Slide 11 - Quiz

Aan welke 3 voorwaarden moet een staat voldoen om een staat genoemd te mogen worden?

Slide 12 - Open question

Natiestaat
In de staat leeft een minderheid met een eigen territorium
In verschillende staten woont een minderheid met banden met een andere staat. De minderheid woont verspreid in de staten.
Het volk (natie) is zo groot dat het niet in 1 staat leeft.
Het territorium valt in meerdere staten. In elke staat is het volk een minderheid. 

Slide 13 - Drag question

welk begrip hoort bij het verspreiden van cultuurelementen
A
globalisering
B
amerikanisering
C
diffusie
D
europeanisering

Slide 14 - Quiz

Noem twee manieren hoe cultuurelementen zich kunnen verspreiden (diffusie).

Slide 15 - Open question

De grenzen van het continentaal plat zijn...
A
Kunstmatig
B
Natuurlijk

Slide 16 - Quiz

Nederland is soeverein wat betekend dit?

Slide 17 - Open question

Grenzen staan niet vast: ze veranderen. Wat is de belangrijkste oorzaak voor die verandering?

Slide 18 - Open question

En nu...
Oei, het ging toch niet helemaal lekker...
  1. Bekijk het filmpje van 4.2 nogmaals (volgende dia) en lees de theorie (leerboek en basisboek) van 4.2 nogmaals. 
  2. Tijdens de les volgens rooster geef je tijdens de Google Meet aan wat je lastig vind: extra uitleg nodig!

Dit ging goed!
  1. Lees nogmaals de theorie van 4.2 (leerboek en basisboek) en ga daarna door met deze presentatie.

Slide 19 - Slide

0

Slide 20 - Video

Uitleg 4.3
Je krijgt weer een uitlegfilmpje te zien. 
Neem je schrift en een pen er bij en schrijf mee tijdens de uitleg. 
Na de uitleg volgen weer enkele quizvragen als check of je het begrijpt. 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

In welke delen van Europa is de welvaart het grootst?
A
Oost- en Zuid-Europa
B
Noord- en West-Europa
C
Noord- en Oost Europa
D
Zuid- en West Europa

Slide 23 - Quiz

In welk deel van Europa is er lang vooral veel gewerkt in de primaire sector?
A
Noord-Europa
B
Oost- Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 24 - Quiz

In Oost-Europa is voornamelijk een
A
Vestigingsoverschot
B
Vertrekoverschot

Slide 25 - Quiz

In welk deel van Europa hebben ze lang te maken gehad communisme?
A
Noord-Europa
B
Oost- Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 26 - Quiz

Waarom zijn steeds meer mensen in uit Oost-Europa in West-Europa gaan werken?
A
Omdat het klimaat in West-Europa beter is en er daar meer verdiend kan worden.
B
Omdat de natuur in West-Europa mooier is en omdat landen in Oost-Europa steeds armer werden.
C
Omdat in West-Europa meer kan worden verdiend en omdat de landen in Oost-Europa steeds armer werden.
D
Omdat de landen in Oost-Europa steeds armer werden en omdat het klimaat in West-Europa beter is.

Slide 27 - Quiz

Hoe heette tot 1989 de grens tussen Oost-Europa en West-Europa?
A
de IJzeren muur
B
het IJzeren gordijn
C
Oost-West scheiding
D
grens van 1989

Slide 28 - Quiz

Welke landen in Europa zijn het rijkst?
A
Oost Europese landen
B
West Europese landen

Slide 29 - Quiz

In Oost-Europa is grotere regionale ongelijkheid dan in het westen omdat...
A
Groot verschil tussen steden en platteland
B
Veel industrie in de steden
C
Er sprake is van een vertrekoverschot in Oost-Europa
D
Alle drie

Slide 30 - Quiz

Wat is een gunstige locatiefactor voor Oost Europa?
A
Lage lonen
B
Goed opgeleid personeel
C
Grote afzetmarkt
D
Alle drie

Slide 31 - Quiz

Sleep de onderdelen naar de juiste plaats!
Kapitalisme
Communisme
Vrijemark
economie
Plan
economie
Oost
West

Slide 32 - Drag question

Vrijemarkteconomie
Planeconomie
Kapitalisme
Communisme
Productie wordt door de staat geleid
Productie wordt geregeld door particuliere bedrijven

Slide 33 - Drag question

Waarom gaan veel mensen vanuit Oost-Europa naar West-Europa?

Slide 34 - Open question

Waarom zijn er grote tegenstellingen tussen hoofdsteden en platteland in Oost Europa?

Slide 35 - Open question

Benoem twee kenmerken van communisme.

Slide 36 - Open question

In welk jaar valt de Berlijnse muur (en het communisme)
A
1956
B
1963
C
1975
D
1989

Slide 37 - Quiz

Wat vind je van deze digitale les (dus filmpje/uitleg, quizvragen, opbouw, manier van les)?

Slide 38 - Open question

Leerdoelen par. 4.3 behaalt?
  1. De leerling weet hoe Europa vroeger verdeeld was, en hoe Europa nu verdeeld is.
  2. De leerling kan beschrijven hoe de (groei van de) welvaart eruit ziet in Oost-Europa.
  3. De leerling kan benoemen welke gunstige locatiefactoren Oost-Europa heeft.
  4. De leerling kan beschrijven welke tegenstellingen er zijn tussen hoofdsteden en platteland.
  5. De leerling kan beschrijven welke migratiepatronen er zijn binnen de EU.
  6. De leerling kent de topografie van Oost-Europa.
  7. De leerling kan de verschillen in welvaart beschrijven tussen Oost-Europa en de EU, binnen en tussen landen.

    Vergeet het basisboek niet! B145 en B251!

Slide 39 - Slide

En nu...
  1. Ga naar Magister, naar de tweede les van de week (of naar de planner, week 16)
  2. Kijk wat je moet doen voor 4.3 (lezwn 4.3, maken opdrachten via methodesite: 1 tot en met 10c, de herhaling en de zelftoets). Gebruik bij het maken altijd de groepscode, zie planner voor groepscode.
  3. 4.3 af? Dus gelezen, presentaties bekeken + quizvragen beantwoord én de opdrachten uit het digitale werkboek gemaakt? Dan ben je klaar voor deze week!

Slide 40 - Slide