Weihnachtsquiz

Weihnachtsquiz 2024
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Weihnachtsquiz 2024

Slide 1 - Slide

Was bedeutet das Wort 'Advent'?
A
Verzicht (=het onthouden, het vasten)
B
Ankunft (=de komst)
C
Warten (=wachten)
D
Vorbereitung (=voorbereiding)

Slide 2 - Quiz

Video 

Slide 3 - Slide

Vraag uit video: Wer kümmerte (zorgen maken) sich um die Kinder aus dem Waisenhaus (weeshuis)?
A
ein Pfarrer (dominee)
B
Die Eltern
C
die Mitarbeiter
D
der Weihnachtsmann

Slide 4 - Quiz

Vraag uit video: Wanneer alle kaarsen op de adventskrans branden dan...
A
ist es Weihnachten
B
bekommen die Kinder Geschenke
C
kommt der Weihnachtsmann
D
gehen die Menschen in die Kirche

Slide 5 - Quiz

Vraag uit de video:
Waarom bedacht Johann Hinrich Wichern de adventskrans?

Slide 6 - Open question

Wie viele Fenster hat ein Adventkalender?
A
12
B
20
C
24
D
4

Slide 7 - Quiz

Übersetze: ''het kerstcadeau''
A
das Weihnachtsgeschenk
B
das Kerstgeschenk
C
das Weihnachtspäckchen
D
das Christgeschenk

Slide 8 - Quiz

Wann bekommen die Kinder in Deutschland ihre Geschenke?
A
24. Dezember am Abend
B
25. Dezember am Morgen
C
25. Dezember am Abend
D
26. Dezember am Morgen

Slide 9 - Quiz

Welke zoete lekkernij wordt veel op kerstmarkten verkocht?
A
Glühwein-ijs
B
Glühwein-lolly's
C
Kerst-citroenen
D
Gekarameliseerde appels

Slide 10 - Quiz

Wie viele Weihnachtsmärkte gibt es in Deutschland ?
A
Mehr als 3.000 Weihnachtsmärkte
B
1500 Weihnachtsmärkte
C
1.000 Weihnachtsmärkte
D
2.000 Weihnachtsmärkte

Slide 11 - Quiz

Video 

Slide 12 - Slide

Woher stammt die Tradition, Weihnachtsbäume aufzustellen (opzetten)?
A
Von den Germanen
B
Von den Griechen
C
Von den Römern

Slide 13 - Quiz

Womit wurden die ersten Weihnachtsbäume geschmuckt (versierd)?
A
Lebkuchen
B
Lebkuchen, nootjes, fruit
C
snoep en Lebkuchen
D
fruit, chocolade

Slide 14 - Quiz

Aus welchem Land stammt das Weihnachtslied 'Stille Nacht'?
A
Aus Deutschland
B
Aus Österreich
C
Aus England, dort heißt es 'Silent night'.

Slide 15 - Quiz

Woran erkennt man das Rentier "Rudolph"?
A
Silberne Hufe
B
rote Nase
C
goldene Augen
D
roten Mund

Slide 16 - Quiz

Wähle die richtige Kombination
Weihnachtsbaum
Weihnachtskugel
die Geschenke.
der Weihnachtsmann
Kerzen
Schnee

Slide 17 - Drag question

Wie viele Nadeln hat ein Weihnachtsbaum (2m) ungefähr?
A
100.000 Nadeln
B
500.000 Nadeln
C
50.000 Nadeln
D
200.000 Nadeln

Slide 18 - Quiz

Das traditionelle Weihnachtsessen in Deutschland ist ........
A
Kartoffelsalat mit Würstchen
B
Gemüsesuppe
C
Fondue
D
Kaltes Huhn

Slide 19 - Quiz

Wer schrieb die berühmte Erzählung ''Eine Weihnachtsgeschichte
(A Christmas Carol)'' ?
A
Johann Wolfgang von Goethe
B
Charles Dickens
C
William Shakespeare
D
Mozart

Slide 20 - Quiz

Übersetze: Oudejaarsdag
A
Weihnachten
B
Silvester
C
Altestag
D
letzten Tag des Jahres

Slide 21 - Quiz

Wie schreibt man ''2024''?
A
zweitausendvier- undzwanzig
B
zweitausendvierunt-swanzig
C
zweitausendzwanzig- undvier
D
zweitausundvier-undzwanzich

Slide 22 - Quiz

Übersetze (vertaal) ''Gelukkig nieuwjaar''
A
Frohe Weihnachten
B
Frohe Ostern
C
Einen guten Rutsch ins neue Jahr!
D
Glückliches neues Jahr!

Slide 23 - Quiz

4

Slide 24 - Video

00:14
Was ist das deutsche Wort für klokken?
A
Klokken
B
Bellen
C
Glocken

Slide 25 - Quiz

00:21
über uns leuchten......

Slide 26 - Open question

00:36
Was hört man knistern?

Slide 27 - Open question

00:53
über welches Märchen (sprookje) wird gesungen?
A
Rotkäppchen
B
Hänsel und Gretel
C
Asschenputtel
D
Dornröschen

Slide 28 - Quiz

Ein Weihnachtsgedicht
Jetzt machen wir erst mal was anderes. Du schreibst ein Weihnachtsgedicht auf Deutsch. Wie du das machen musst, kannst du hier auf Niederländisch lesen: 





Slide 29 - Slide

Een elfje is een gedicht, dat uit elf woorden in vijf regels bestaat. Die elf woorden zijn als volgt verdeeld over de dichtregels: 

• Regel 1: één woord: een kleur, of eigenschap.
• Regel 2: twee woorden: iets dat deze kleur / eigenschap heeft (een voorwerp, of een persoon).
• Regel 3: drie woorden: geven een nadere toelichting op het iets (voorwerp / persoon), d.w.z. waar, of wat is, of wat doet het iets? Begin deze regel met een persoonlijk voornaamwoord, bijvoorbeeld 'he', 'she', 'er', 'sie', 'il' of 'elle'. 
• Regel 4: vier woorden: een regel over je zelf in verband met het iets, d.w.z. wat doe ik? Begin deze regel met 'I', 'ich' of 'ik'. 
• Regel 5: één slotwoord.

Slide 30 - Slide

Mein Weihnachtsgedicht

Slide 31 - Open question

Vornehmens für 2024

Slide 32 - Mind map

Neujahrswunsch für deine Klasse

Slide 33 - Mind map

Slide 34 - Slide