Vraag uit video: Wer kümmerte sich (=zorgde voor) um die Kinder aus dem Waisenhaus (weeshuis)?
A
ein Pfarrer (dominee)
B
Die Eltern
C
die Mitarbeiter
D
der Weihnachtsmann
Slide 5 - Quiz
Vraag uit video: Wanneer alle kaarsen op de adventskrans branden dan...
A
ist es Weihnachten
B
bekommen die Kinder Geschenke
C
kommt der Weihnachtsmann
D
gehen die Menschen in die Kirche
Slide 6 - Quiz
Vraag uit de video: Waarom bedacht Johann Hinrich Wichern de adventskrans?
Slide 7 - Open question
Wie viele Fenster hat ein Adventkalender?
A
12
B
20
C
24
D
4
Slide 8 - Quiz
Übersetze: ''het kerstcadeau''
A
das Weihnachtsgeschenk
B
das Nikolausgeschenk
C
das Weihnachtspäckchen
D
das Christgeschenk
Slide 9 - Quiz
Wann bekommen die Kinder in Deutschland ihre Geschenke?
A
am 24. Dezember, am Abend
B
am 25. Dezember, am Morgen
C
am 25. Dezember, am Abend
D
am 26. Dezember, am Morgen
Slide 10 - Quiz
Was machen viele Deutsche am Heiligabend (24.Dezember)?
A
spazierengehen (wandelen)
B
Plätzchen (koekjes) backen
C
in die Kirche gehen
D
einkaufen gehen
Slide 11 - Quiz
Plätzchen und so: maak de juiste combinatie
Krapfen
Stollen
Weihnachtskipferl
Linzer Plätzchen
Spekulatius
Zimtsterne
Slide 12 - Drag question
Weihnachtsmarkt
De Duitse kerstmarkt is vooral bekend om de houten stalletjes waar je diverse winterse lekkernijen kunt krijgen zoals Glühwein, wafels, Bratwurst en nog veel meer!
Bekijk de video.
Slide 13 - Slide
Wo ist der größte deutsche Weihnachtsmarkt?
A
Dresden
B
Nürnberg
C
München
D
Münster
Slide 14 - Quiz
Welke zoete lekkernij wordt veel op kerstmarkten verkocht?
A
Glühwein-ijs
B
Glühwein-lolly's
C
Kerst-citroenen
D
Gekarameliseerde felrode appels, de "Paradiesäpfel"
Slide 15 - Quiz
Wie viele Weihnachtsmärkte gibt es in Deutschland ?
A
Mehr als 3.000 Weihnachtsmärkte
B
1500 Weihnachtsmärkte
C
1.000 Weihnachtsmärkte
D
2.000 Weihnachtsmärkte
Slide 16 - Quiz
Video
Luister goed naar wat er in de video verteld wordt.
Womit wurden die ersten Weihnachtsbäume geschmuckt (versierd)?
A
Lebkuchen
B
Lebkuchen, nootjes, fruit
C
snoep en Lebkuchen
D
fruit, chocolade
Slide 18 - Quiz
Woher stammt die Tradition, Weihnachtsbäume aufzustellen (op te zetten)?
A
Von den Germanen
B
Von den Griechen
C
Von den Römern
Slide 19 - Quiz
Aus welchem Land stammt das Weihnachtslied 'Stille Nacht'?
A
Aus Deutschland
B
Aus Österreich
C
Aus England, dort heißt es 'Silent night'.
Slide 20 - Quiz
Woran erkennt man das Rentier "Rudolph"?
A
Silberne Hufe
B
rote Nase
C
goldene Augen
D
roten Mund
Slide 21 - Quiz
Wähle die richtige Kombination
Weihnachtsbaum
Weihnachtskugel
die Geschenke.
der Weihnachtsmann
Kerzen
Schnee
Slide 22 - Drag question
Wie viele Nadeln hat ein Weihnachtsbaum (2m) ungefähr?
A
100.000 Nadeln
B
500.000 Nadeln
C
50.000 Nadeln
D
200.000 Nadeln
Slide 23 - Quiz
Das traditionelle Essen in Deutschland am 24. Dezember ist ........
A
Kartoffelsalat mit Würstchen
B
Gemüsesuppe
C
Fondue
D
Kaltes Huhn
Slide 24 - Quiz
Wer schrieb die berühmte Erzählung ''Eine Weihnachtsgeschichte (A Christmas Carol)'' ?
A
Johann Wolfgang von Goethe
B
Charles Dickens
C
William Shakespeare
D
Mozart
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Video
Welke nadelen van vuurwerk worden in de video genoemd?
Slide 27 - Open question
Voor hoeveel geld wordt in Duitsland vuurwerk afgestoken?
A
50.000.000 euro
B
100.000.000 euro
C
150.000.000 euro
Slide 28 - Quiz
In welk land wordt het vuurwerk gemaakt?
Slide 29 - Open question
Übersetze: Oudejaarsdag
A
Weihnachten
B
Silvester
C
Ostern
D
Der letzte Tag des Jahres
Slide 30 - Quiz
Wie schreibt man ''2024''?
A
zweitausendvier-
undzwanzig
B
zweitausendvierunt-swanzig
C
zweitausendzwanzig-
undvier
D
zweitausundvier-undzwanzich
Slide 31 - Quiz
Ein Weihnachtsgedicht
Jetzt machen wir erst mal was anderes. Du schreibst ein Weihnachtsgedicht auf Deutsch.
Slide 32 - Slide
Een elfje is een gedicht, dat uit elf woorden in vijf regels bestaat. Die elf woorden zijn als volgt verdeeld over de dichtregels:
• Regel 1: één woord: een kleur, of eigenschap.
• Regel 2: twee woorden: iets dat deze kleur / eigenschap heeft (een voorwerp, of een persoon).
• Regel 3: drie woorden: geven een nadere toelichting op het iets (voorwerp / persoon), d.w.z. waar, of wat is, of wat doet het iets? Begin deze regel met een persoonlijk voornaamwoord, bijvoorbeeld er, sie of es.
• Regel 4: vier woorden: een regel over je zelf in verband met het iets, d.w.z. wat doe ik? Begin deze regel met 'ich'.