Les 15 december 2022 Discussiëren

Deze les
Deze les gaat over discussiëren.
Je leert wat discussiëren is en hoe je dit moet doen.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les
Deze les gaat over discussiëren.
Je leert wat discussiëren is en hoe je dit moet doen.

Slide 1 - Slide

Wat weet jij al over discussiëren?
Beantwoord de volgende meerkeuze vragen.
Klik om door te gaan.

Slide 2 - Slide

Je spreekdoel bij discussiëren is dat je de ander wilt:
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 3 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van een discussie tijdens een werkoverleg?
A
Medewerkers kunnen dan hun frustraties kwijt.
B
Medewerkers kunnen in een discussie laten zien welke medewerker altijd gelijk heeft.
C
Medewerkers proberen samen tot een oplossing voor een probleem te komen.
D
Medewerkers voelen zich gewaardeerd als ze af en toe hun mening mogen zeggen.

Slide 4 - Quiz

Welke zin is in een werkoverleg bedoeld om er samen tot een goede oplossing te komen?
A
Als jullie dit echt gaan doen, dan zoeken jullie het zelf maar uit. Ik doe het dan niet meer.
B
Is het een idee om eerst de taken te verdelen en daarna een planning te maken?
C
Ik vind het prima om te overleggen, maar ik heb alleen volgende week dinsdag daar een kwartier de tijd voor.
D
Vic, jij moet de inventarisatie doen.

Slide 5 - Quiz

Welke 2 vragen houd je constant in gedachten tijdens een discussie?
A
Welke mening heeft de ander precies?
B
Laat ik OMA wel thuis?
C
Welke argumenten gebruiken ze daarvoor?
D
Gebruikt de ander wel LSD?

Slide 6 - Quiz

In een discussie kan niet iedereen zijn zin krijgen.
Er wordt dan gezocht naar een middenweg:
van iedere oplossing wordt een beetje meegenomen in de beslissing.
Hoe noemen we dat?
A
besluit
B
compromis
C
akkoord
D
samenvatting

Slide 7 - Quiz

Feiten zijn altijd waar.
Je kunt ze op waarheid of onwaarheid controleren.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Meningen kun je ook controleren op waarheid.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Met een feit kun je het eens of oneens zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

In een discussie heb je altijd maar één mening. Dit wordt ook wel standpunt genoemd.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Om anderen te overtuigen moet je argumenten gebruiken.
Argumenten zijn altijd feiten.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Je kunt feitelijke argumenten gebruiken en waarderende argumenten. Waarderende argumenten hebben te maken met jouw mening en die van anderen.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Een sterk argument overtuigt bijna iedereen. Maar vaak worden er ook zwakke argumenten gegeven. Welke argumenten zullen anderen niet snel overtuigen?
A
Als er één keer iets gebeurd is, zeggen dat dit altijd gebeurt.
B
Argument geven die op waarheid te controleren is.
C
Maar twee keuzes geven, terwijl er eigenlijk nog veel meer mogelijk is.
D
Zeggen dat iemand het met jou eens is, die wel bekend is, maar niet deskundig is op het onderwerp van jouw argument.

Slide 14 - Quiz

Een discussie is sterk als je 3 argumenten
vóór je standpunt hebt,
1 tegenargument kent
en deze kunt weerleggen (minder tot niet belangrijk maken).
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

De LSD-techniek kun je ook goed gebruiken tijdens het discussiëren.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Lees deze tekst

Slide 18 - Slide

Wat is het onderwerp van deze tekst?

Slide 19 - Open question

Wat weet jij al over dit onderwerp?

Slide 20 - Open question

Wat betekent 'onafwendbaar'?
A
gevaarlijk
B
niet te voorkomen
C
verdacht

Slide 21 - Quiz

Wat betekent 'draagvlak' (alinea 1)?
A
gevolg
B
verkoop
C
steun

Slide 22 - Quiz

Wat betekent 'illegale' (alinea 3)?
A
ongeschikte
B
onveilige
C
onwettige

Slide 23 - Quiz

Wat is de bedoeling van de schrijver van deze tekst?

Slide 24 - Open question

De laatste zin van alinea 1 begint met het woord 'daardoor'. Welk woord had de schrijver hier ook voor kunnen gebruiken.
A
omdat
B
daarom
C
want

Slide 25 - Quiz

In alinea 2 wordt gesproken over 'vuurwerkvandalen' door Cees Meijer. Wie bedoelt hij hiermee?

Slide 26 - Open question

Waarom staat 'vuurwerkvandalen' tussen aanhalingstekens?
A
De schrijver wil laten zien dat Cees Meijer het vuurwerkvandalen vindt.
B
De schrijver vindt het belangrijk te benadrukken dat om vuurwerkvandalen gaat.
C
De schrijver betwijfelt of er daadwerkelijk sprake is van vuurwerkvandalen.

Slide 27 - Quiz

In alinea 4 staat dat Cees Meijer vindt dat het vuurwerkverbod onafwendbaar is. Hoe sluit alinea 5 hierop aan?

Slide 28 - Open question

Van wie is de mening uit de titel?

Slide 29 - Open question

Met welke twee argumenten ondersteunt deze persoon zijn mening?
Kies uit:
A
Het zware vuurwerk zorgt voor toenemende ellende en het draagvalk voor het afsteken van vuurwerk brokkelt af in de samenleving.
B
Nederland maakt zelf een eind aan de traditie, en het vuurwerk wordt steeds zwaarder met alle gevolgen van dien.
C
Zwaar vuurwerk wordt verspreid door criminele organisaties en zorgt voor toenemende ellende.

Slide 30 - Quiz

Waar komt het illegale vuurwerk vooral vandaan?

Slide 31 - Open question

Noteer een woord uit de tekst waaruit blijkt dat Meijer echt woedend is op illegale vuurwerkhandelaren.

Slide 32 - Mind map

Waarom willen oogartsen dat consumentenvuurwerk verboden wordt?

Slide 33 - Open question

Welk argument heeft minister Guusje ter Horst om consumentenvuurwerk niet te verbieden?

Slide 34 - Open question

Klopt dit argument volgens David Rietveld en Cees Meijer?

Slide 35 - Open question

Wat vindt de schrijver zelf van het vuurwerkverbod?

Slide 36 - Open question

Wat is de belangrijkste boodschap (hoofdgedachte) van deze tekst?

Slide 37 - Open question

LSD kun je ook zien als Lezen, Samenvatten, Doorvragen en Doorlezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quiz