Het Gouden Ei - les 2: setting, personages, verhaalbegin, titelverklaring

Nederlands 
P3 - 2021/2022 - V3 - Les 2
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands 
P3 - 2021/2022 - V3 - Les 2

Slide 1 - Slide

Vorige les ...
... heb je een introductie-les over Het Gouden Ei gehad.

Ook heb je hoofdstuk 1 van het boek gelezen.

Slide 2 - Slide

Vandaag ...

... leer je een aantal literaire begrippen die te maken hebben met de titel, de setting (tijd en ruimte), de personages en het begin van een verhaal. 
... pas je deze begrippen toe op hoofdstuk 1 van Het Gouden Ei.

Slide 3 - Slide

De theorie in deze les

  • Setting: de ruimtes/plaatsen en de tijd
  • Personages
  • Verhaalbegin
  • Verklaringen voor de titel


Slide 4 - Slide

Setting

De setting herken je aan de tijd en ruimte waarin het zich afspeelt.

Slide 5 - Slide

Setting: Tijd 

Vertelde tijd De tijd die voorbijgaat in een verhaal.

Verteltijd De tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.



Slide 6 - Slide

Setting: Tijd
Versnelling De vertelde tijd is lang en de verteltijd is kort. Een langere periode wordt verteld in weinig woorden. 

Vertraging De vertelde tijd is kort en de verteltijd lang. Een korte periode wordt verteld in veel woorden. 

Tijdsprong De schrijver slaat periodes over.  

Slide 7 - Slide

Setting: Tijd 
Chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
Hierbij kunnen verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken.

Niet-chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.

Slide 8 - Slide

Setting: Ruimte
Alles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet. 

De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet  herkenbaar.

De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen, bijvoorbeeld spanning.
Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.

Slide 9 - Slide

Verhaalbegin
Inleidend begin De schrijver geeft eerst een beeld van de personages en hun situatie en begint dan met het verhaal. 

Midden in de gebeurtenissen De schrijver valt met de deur in huis (geen inleiding). Later krijg je aanwijzingen over de personages en hun situatie. 

Proloog Een apart hoofdstuk vooraf aan het 1e hoofdstuk. Er wordt al iets verteld over de afloop. Aan het einde begrijp je pas wat hier wordt verteld. Dit wekt extra spanning op. 

Slide 10 - Slide

Personages 
Hoofdpersoon Dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten (gevoelens en gedachten), het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht. 

Bijpersonen Deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. Je leert hen minder goed kennen.

Slide 11 - Slide

Personages 

Helpers Bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.

Tegenstanders Bijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.


Slide 12 - Slide

Personages 


Beschrijving van een personage
  • Uiterlijk en karaktereigenschappen
  • Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond

Slide 13 - Slide

Personages

Ontwikkeling  In een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.

Mening over personages Heb je sympathie of juist geen sympathie voor het personage? Kun jij je wel of niet vinden in hun gedrag, keuzes, daden, opvattingen?

Slide 14 - Slide

Personages
Personages leren kennen Je kunt personages op verschillende manieren leren kennen.

Direct De informatie over de personages wordt letterlijk in de tekst verwerkt.

Indirect Je moet de informatie zelf afleiden uit wat personages doen, zeggen, denken of uit wat anderen over hem zeggen of denken.

Slide 15 - Slide

Enkele karaktereigenschappen

Slide 16 - Slide

Titelverklaring 
De titel verklaren Uitleggen hoe de titel bij het boek past.

Letterlijk/figuurlijk Een titel kun je letterlijk en/of figuurlijk uitleggen. 

Thema, persoon, plaats, gebeurtenis De titel heeft vaak iets met het thema (onderwerp) te maken. De titel kan ook naar een persoon, plaats of gebeurtenis wijzen.

Slide 17 - Slide

Aan de slag!


Maak dan nu de opdrachten op de volgende slides.
Beantwoord de vragen zo uitgebreid mogelijk.



Slide 18 - Slide


Leg uit hoe de titel tot nu toe past bij het verhaal.

Slide 19 - Open question


Wat kun je vertellen over het verhaalbegin van Het gouden ei?

Slide 20 - Open question

Waar (ruimte) speelt het verhaal zich tot nu toe af?
Geef per ruimte aan waarom deze wel/niet belangrijk is voor het verhaal.

Slide 21 - Open question

Hoe verhouden de ruimtes zich tot de sfeer in het verhaal? Passen de ruimtes daar wel/niet goed bij?
Leg uit.

Slide 22 - Open question

In welke tijd speelt Het Gouden Ei zich af? Welke aanwijzingen heb je daarvoor gevonden?

Slide 23 - Open question

Wat is de verteltijd tot nu toe?

Slide 24 - Open question

Is er sprake van tijdsprongen?

Slide 25 - Open question


Wie is/zijn de hoofdpersonen in Het gouden ei?
Wat kun je tot nu toe over hem/haar/hen vertellen?

Slide 26 - Open question


Wie zijn tot nu toe de bijpersonen in Het gouden ei? Wat kun je over hun rol vertellen?

Slide 27 - Open question

Voordat je verdergaat met lezen...


... eerst weer een aantal leesaanwijzingen. 

Slide 28 - Slide

Leesaanwijzingen
Let wederom op:

De setting: ruimtes/plaatsen en de tijd
Personages
Verhaalbegin
Verklaringen voor de titel

Slide 29 - Slide

Leesaanwijzingen

Denk ook alvast na over...:

... jouw mening over het boek.

Slide 30 - Slide

Aan de slag!

Begin nu met het lezen van hoofdstuk 2. 

Slide 31 - Slide