Het gouden ei les 2: verhaalbegin, tijd, ruimte, personages, titel

Nederlands
Fictie: toegepast op
 'Het Gouden Ei'
Les 2


1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Fictie: toegepast op
 'Het Gouden Ei'
Les 2


Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd ...

... wat voor type lezer je bent

Slide 2 - Slide

Lezen
10 minuten
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
...ken je een aantal literaire begrippen die te maken hebben met de tijd en ruimte, de personages en het begin van een verhaal

...kun je deze begrippen toepassen op Het Gouden Ei.

Slide 4 - Slide

Verhaalbegin
  • Inleidend begin: de schrijver geeft eerst een beeld van de personages en hun situatie. 

  • Midden in de gebeurtenissen: de schrijver valt met de deur in huis (geen inleiding). Later krijg je aanwijzingen over de personages en hun situatie. 

  • Proloog: Een apart hoofdstuk vooraf aan het 1e hoofdstuk. Er wordt al iets verteld over de afloop. Aan het einde begrijp je pas wat hier wordt verteld. Dit wekt extra spanning op. 

Slide 5 - Slide

Setting: Tijd 
  • Chronologische vertelvolgorde: de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
  • Hierbij kunnen verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken. 

  • Niet-chronologische vertelvolgorde: de gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.

Slide 6 - Slide

Setting: Tijd 
  • Vertelde tijd: de tijd die voorbijgaat in een verhaal.

  • Verteltijd: de tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.

  • Verteltempo: het tempo waarin wordt verteld. 

Slide 7 - Slide

Setting: Tijd
  • Versnelling: de vertelde tijd is lang en de verteltijd is kort -> Een langere periode wordt in weinig woorden verteld. 

  • Vertraging: de vertelde tijd is kort en de verteltijd lang -> Een korte periode wordt in veel woorden verteld. 

  • Tijdsprong: de schrijver slaat periodes over.  

Slide 8 - Slide

Setting: Ruimte
    • Ruimte: alles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet. 
    • De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet herkenbaar.
    • De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen, bijvoorbeeld spanning. Denk bijvoorbeeld aan een tankstation. Overdag niet eng, 's nachts toch een grimmige plek.
    • Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.
    • Setting: de setting herken je aan de tijd en ruimte waarin het zich afspeelt.

    Slide 9 - Slide


    Wat kun je vertellen over het verhaalbegin van Het gouden ei?

    Slide 10 - Open question

    Waar (ruimte) speelt het verhaal zich tot nu toe af?
    Geef per ruimte aan waarom deze wel/niet belangrijk is. voor het verhaal.

    Slide 11 - Open question

    Personages 
    • Hoofdpersoon: dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). 
    • Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten, zoals gevoelens en gedachten, het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. 
    • Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht

    • Bijpersonen: deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. 

    Slide 12 - Slide

    Personages 
    • Relaties tussen personages kunnen veranderen in het verhaal 
    • Helpers zijn bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.
    • Tegenstanders zijn bijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.

    • Beschrijving van een personage
    • Uiterlijk en karaktereigenschappen
    • Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond

    Slide 13 - Slide

    Enkele karaktereigenschappen

    Slide 14 - Slide

    Personages
    • Ontwikkeling:  in een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder en/of volwassener. Ze veranderen van karakter, passen hun gedrag aan, komen tot nieuwe inzichten en verwerken wat ze hebben meegemaakt.
    • Mening over personages: heb je sympathie voor of juist een hekel aan het personage? Kun jij je wel of niet vinden in hun gedrag, keuzes, daden en opvattingen?
    • Tip: zorg dat je dit altijd kunt uitleggen aan de hand van voorbeelden uit het boek.

    Slide 15 - Slide

    Personages

    • Je kunt personages op verschillende manieren leren kennen.
    • Direct: de informatie over de personages wordt letterlijk in de tekst verwerkt.
    • Voorbeeld bij Geest:  je leert de vader van Jochem direct kennen omdat hij wordt omschreven als een boze man die veel drinkt. 
    • Indirect: je moet de informatie zelf afleiden uit wat personages doen, zeggen, denken of uit wat anderen over hem/haar zeggen of denken. 
    • Voorbeeld bij Geest: je leert de van Jochem indirect kennen omdat je kunt afleiden dat hij erg verdrietig is over het verlies van zijn dochter en niet weet om te gaan met zijn emoties.

    Slide 16 - Slide


    Wie is/zijn de hoofdpersonen in Het gouden ei? Wat kun je tot nu toe over hem/haar/hen vertellen?

    Slide 17 - Open question


    Wie zijn tot nu toe de bijpersonen in Het gouden ei? Wat kun je over hun rol vertellen?

    Slide 18 - Open question

    Einde van de les!
    Klaar? Werkwoordspelling oefenen! 

    Slide 19 - Slide