Lesson 20: Past perfect / past simple

WELCOME BACK 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WELCOME BACK 

Slide 1 - Slide

Today’s lesson 
  • Homework check: lesson 2 Present perfect/Past simple.
  • Quickly check answers of the exercises together.
  • Start with lesson 3; Past perfect/past simple.
  • Explain the two tenses.
  • Short quiz.
  • Begin with your homework in the grammar reader.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Past perfect 
  • Past perfect: had + voltooid deelwoord.
  • The past perfect gebeurt voor een andere gebeurtenis in de verleden tijd.
  • Wanneer er 2 gebeurtenissen in een zin staan, krijgt de gebeurtenis die als 1ste plaats vond de past perfect.

Slide 4 - Slide

Past perfect 
  • Before Bob arrived, everybody had left the party.
  • After we had taken a long walk, we went inside for some tea.
  • The police arrested the thief after he had robbed the bank.
  • Right after he had shouted to me, he ran away.
 

Slide 5 - Slide

Past perfect
Signaalwoorden:

After
Before
When
As soon as

Slide 6 - Slide

Past Simple

Slide 7 - Slide

Past simple 
  • Je gebruikt de Past Simple als je zeker weet dat iets in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.
  • Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn.

  • Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van ‘to work’ is dus de stam (work) met –ed erachter                worked.

Slide 8 - Slide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 9 - Slide

Example sentences 
  • I watched TV yesterday night. 
  • Silke ate some pancakes with her friend last weekend.
  • Hugo came home very late last night.
  • Last year we travelled to Spain.



Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Past perfect

Slide 12 - Slide

Past Simple       v       Past Perfect

Slide 13 - Slide

Adding the Present Perfect and Past Simple (signaalwoorden)
Past Perfect
Past Simple
Signaalwoorden
after, before,
as soon as, 
when
yesterday, last week, last evening, four days ago, in 2005
alles dat duidelijk het verleden aanduidt.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Past 
  • Deze zinnen bevatten allemaal twee momenten in het verleden. 
  • Je gebruikt dan dus altijd de past perfect voor het moment dat het langst geleden plaatsvond, en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.

Slide 16 - Slide

Use past perfect:
The waiter brought the drink that I _______ (to order).
A
order
B
ordered
C
had ordered

Slide 17 - Quiz

Use past perfect:
The storm destroyed the sandcastle that we _______ (to build).
A
build
B
built
C
had build
D
had built

Slide 18 - Quiz

What happened first?
We left the house after we had fed the dog.
A
We left the house
B
after we had fed the dog.

Slide 19 - Quiz

What happened first?
They had painted the entire wall, before they realized it was the wrong color.
A
They had painted the entire wall
B
before they realized it was the wrong color.

Slide 20 - Quiz

What happened first?
When the mechanic arrived, Alex had already fixed the car herself.
A
When the mechanic arrived
B
Alex had already fixed the car herself.

Slide 21 - Quiz

Check
  • Hoe vorm je de past perfect? 
  • Had + voltooid deelwoord.
  • Hoe vorm je de past simple? 
  • Werkwoord + ed.
  • Welke gebeurtenis krijgt de past perfect?  
  • De gebeurtenis die als eerste plaats vond / langst geleden plaats vond.


Slide 22 - Slide

What now? 
Start with the exercises from the grammar reader; lesson 3 past perfect / past simple 

Slide 23 - Slide