What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Meerkeuzevragen - Organisatievormen en wedstrijdschema's
OVE
Organisatievormen en wedstrijdschema's
Leereenheid 01
Boek: De sportleider als organisator en sb-functionaris
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Sport en bewegen
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
OVE
Organisatievormen en wedstrijdschema's
Leereenheid 01
Boek: De sportleider als organisator en sb-functionaris
Slide 1 - Slide
1. Wat is geen wedstrijdgerichte organisatievorm?
A
Roulatiesysteem
B
Uitdaagsysteem
C
Zweedsloopspel
D
Poulesysteem
Slide 2 - Quiz
2. Welke formule gebruik je voor het uitrekenen van het aantal rondes bij een halve competitie?
A
x-1
B
n-2
C
n-1
D
x-2
Slide 3 - Quiz
3. Een uitdaagsysteem is een niet-wedstrijdgerichte vorm
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
4. Wat is geen roulatiesysteem?
A
Vakopschuifsysteem
B
Klokopschuifsysteem
C
Afvalsysteem
D
Move up/move down
Slide 5 - Quiz
5. Bij dit systeem kan degene die onder iemand staat de persoon boven hem uitdagen.
A
Open instuif
B
Laddersysteem
C
Waslijnsysteem
D
Schoorsteensyteem
Slide 6 - Quiz
6. Welk systeem wordt
hier uitgebeeld?
A
Klokopschuifsysteem
B
Vakopschuifsysteem
C
Move up/move down
D
Poulesysteem
Slide 7 - Quiz
7. Voor een afvalsysteem heb ik 13 spelers. Hoe ga ik het systeem spelen?
A
Met een bye
B
Met een voorronde
C
Dubbel afvalsysteem met een verliezersronde
D
Met een poulesysteem
Slide 8 - Quiz
Afvalsysteem tot de macht 2
Slide 9 - Slide
8. Met welke formule reken ik het aantal te spelen wedstrijden in een poulesysteem uit voor een hele competitie?
A
X = 1 - n
B
N = X +1
C
X = n (n-1) : 2
D
X = n (n-1)
Slide 10 - Quiz
9. Welk systeem wordt hier gebruikt?
A
Diagonaal systeem
B
Draai systeem
C
Kloksysteem
D
Switch systeem
Slide 11 - Quiz
10. Welke uitspraak is juist? Bij niet-wedstrijdgerichte organisatievormen:
A
gaat het om een winnaar
B
speelt het tegen elkaar strijden een belangrijke rol.
C
geldt dat het meedoen op zich al winnen is
D
kunnen geen keuzes gemaakt worden
Slide 12 - Quiz
11. Welke uitspraak over organisatievormen is juist?
A
Roulatiesystemen halen de druk weg bij de onderdelen.
B
Bij een open instuif moeten de deelnemers een verplicht aantal activiteiten afwerken.
C
Roulatiesystemen zijn ongeschikt voor wedstrijdgerichte organisatievormen.
D
Bij een spelenkermis stuurt de organisatie altijd aan welke activiteiten deelnemers mogen meedoen.
Slide 13 - Quiz
12. 'Na elke ronde gaan de deelnemers door naar het volgende onderdeel.' Welk roulatiesysteem wordt bedoeld?
A
Klokopschuifsysteem
B
Levend ganzenbord
C
Zweeds loopspel
D
Spinnenwebloop
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
13. 'Degene die het langste woord weet te maken of de meeste cijfers heeft verzameld, heeft gewonnen.' Welk roulatiesysteem wordt bedoeld?
A
Klokopschuifsysteem
B
Levend ganzenbord
C
Zweeds loopspel
D
Spinnenwebloop
Slide 16 - Quiz
14. Bij welk roulatiesysteem is sprake van een terugkompunt?
A
Klokopschuifsysteem
B
Levend ganzenbord
C
Zweeds loopspel
D
Spinnenwebloop
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
15. Bij welk uitdaagsysteem daagt een lager geplaatste speler een hoger geplaatste speler uit?
A
Laddersysteem
B
Waslijnsysteem
C
Piramidesysteem
D
Schoorsteensysteem
Slide 19 - Quiz
16. Wat is het grote voordeel van het piramidesysteem?
A
Het heeft een ander principe dan het laddersysteem.
B
Er zit geen niveau in.
C
Er kunnen veel deelnemers aan meedoen.
D
Je kunt niet zo snel stijgen.
Slide 20 - Quiz
17. Wat is een wezenlijk kenmerk van het schoorsteensysteem?
A
Bij het bovenste gedeelte van het uitdaagsysteem gelden de regels van het laddersysteem.
B
Het is een combinatie van laddersysteem en waslijnsysteem.
C
Je kunt weinig deelnemers verwerken.
D
Het stijgen naar de top gaat zeer snel.
Slide 21 - Quiz
18. Welke uitspraak is NIET juist?
A
In het afvalsysteem komen de deelnemers in paren tegen elkaar uit.
B
Bij het uitdaagsysteem zijn de deelnemers na verlies uitgeschakeld.
C
In het afvalsysteem gaan winnaars een ronde verder.
D
Het waslijnsysteem werkt hetzelfde als het laddersysteem.
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Slide
19. Wanneer is er sprake van een poulesysteem?
A
Als de deelnemers met twee groepsgewijs zijn ingedeeld.
B
Als elke deelnemer twee tegenstanders van zijn poule ontmoet.
C
Als de deelnemers met drie of meer groepsgewijs zijn ingedeeld.
D
Als elke deelnemer alle tegenstanders uit zijn poule minstens twee keer ontmoet.
Slide 24 - Quiz
Minimaal drie teams in een poule
Slide 25 - Slide
20. Welke uitspraak is juist? Bij het diagonaal systeem:
A
worden, na de tweede ronde, de wedstrijden bepaald door diagonalen te trekken.
B
staat de tweede ploeg in de eerste ronde rechts boven.
C
worden, na de 3e ronde de wedstrijden bepaald door diagonalen te trekken van rechts boven naar links onder.
D
kun je met een fictieve ploeg het aantal even ploegen oneven laten.
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Slide
21. Hoe werkt het? Bij het kloksysteem:
A
schuiven na de eerste ronde alle nummers 1 een plaats op tegen de wijzers van de klok in.
B
schuiven na de eerste ronde alle nummers, behalve nummer 1, een plaats op tegen de wijzers van de klok in.
C
schuiven na de laatste ronde alle nummers 2-3 en verder een plaats op met de klok mee.
D
schuiven na elke ronde alle nummers een plaats op tegen de wijzers van de klok in.
Slide 28 - Quiz
Nummer 1 blijft staan
Slide 29 - Slide
22. Welke uitspraak over roulatiesystemen is juist?
A
Bij het vakopschuifsysteem schuiven de oneven teams één veld naar rechts en andere teams één veld naar links.
B
Bij een vakopschuifsysteem dien je altijd uit te gaan van een even aantal spelen of activiteiten.
C
Bij het move-up/move down blijven de winnaars na elke ronde op hun eigen plaats.
D
Bij een roulatiesysteem kan er niet doorgedraaid worden.
Slide 30 - Quiz
23. 'Deelnemers verplaatsen zich met behulp van een dobbelsteen.' Welk roulatiesysteem wordt bedoeld?
A
Klokopschuifsysteem
B
Levend ganzenbord
C
Zweeds loopspel
D
Spinnenwebloop
Slide 31 - Quiz
24. 'Een links geplaatste speler daagt een rechts geplaatste speler uit.' Welk uitdaagsysteem wordt toegepast?
A
Laddersysteem
B
Waslijnsysteem
C
Piramidesysteem
D
Schoorsteensysteem
Slide 32 - Quiz
25. Welk roulatiesysteem wordt bedoeld waarbij de winnaars een plaatsje naar links opschuiven en de verliezers naar rechts?
A
Klokopschuifsysteem
B
Move-up/move down
C
Zweeds loopspel
D
Spinnenwebloop
Slide 33 - Quiz
Slide 34 - Slide
26. Welke uitspraak over de spelenkermis is juist?
A
Iedereen doet mee aan alle activiteiten.
B
Er is sprake van een afvalsysteem.
C
Scoren is niet belangrijk, plezier staat voorop.
D
De deelnemers zijn vaak volwassenen.
Slide 35 - Quiz
27. Aan welke organisatievorm denk je in eerste instantie, als je te maken hebt met een onbekend aantal deelnemers?
A
Afvalsystemen
B
Poulesystemen
C
Uitdaagsystemen
D
Roulatiesystemen
Slide 36 - Quiz
Slide 37 - Slide
More lessons like this
Les 4: Les of toernooi-systemen
March 2022
- Lesson with
30 slides
Keuzedeel doorstroom
MBO
Studiejaar 1
Periode 5 - Leereenheid 1 - Herhaling organisatievormen
September 2021
- Lesson with
43 slides
S&O
MBO
Studiejaar 1
ORG leereenheid 7 les 1 en 2 - organisatievormen en wedstrijdschema's
April 2021
- Lesson with
24 slides
Organisatieleer
MBO
Studiejaar 1
Kerntaak 2 - 1 Intro + basis organisatiesystemen
September 2024
- Lesson with
16 slides
Kerntaak 2
MBO
Studiejaar 1
LE7 Samenvatting 1
May 2024
- Lesson with
14 slides
Org
MBO
Studiejaar 1
Organisatiesystemen
September 2024
- Lesson with
13 slides
Welzijn
MBO
Studiejaar 1
Kerntaak 2 - Les 1 - Intro + basis organisatiesystemen
September 2021
- Lesson with
16 slides
Kerntaak 2
MBO
Studiejaar 1
P1_Les 3
September 2023
- Lesson with
21 slides
Welzijn
MBO
Studiejaar 1