HH Avoir + passé composé- klas 2H

Vendredi 4 octobre 2024
C
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vendredi 4 octobre 2024
C

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
1. het hulpwerkwoord AVOIR (hebben) herhalen
2. le passé composé oefenen

Slide 2 - Slide

AVOIR ( = hebben)
AVOIR 

Slide 3 - Slide

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 4 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 5 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 6 - Quiz

Hoe vertaal je "jullie hebben" in het Frans ?
A
vous avons
B
nous avons
C
vous avez
D
ils ont

Slide 7 - Quiz

Hoe vertaal je "zij heeft" in het Frans ?
A
elles ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je "ik heb" in het Frans ?
A
ils ont
B
j'ai
C
vous avez
D
tu as

Slide 9 - Quiz

Hoe vertaal je "hij heeft" in het Frans ?
A
ils ont
B
il a
C
vous avez
D
tu as

Slide 10 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 11 - Drag question

Slide 12 - Slide

Passé composé
Je gebruikt le passé composé als je wilt vertellen 
wat je hebt gedaan.
Om iets uit het verleden te beschrijven (begin en eind duidelijk).
Voorbeeld:
                        Gisteren heb ik een ijs gegeten.
                        Hier j'ai mangé une glace

Slide 13 - Slide

Wat heb jij nodig?
1 - hulp werkwoord Avoir (hebben)
2- een voltooid deelwoord

Slide 14 - Slide

1 - Avoir (hebben)
  • Avoir moet je kunnen dromen!
j' ai                                                 Nous avons
Tu as                                             Vous avez
Il a                                                  Ils ont
Elle a                                             Elles ont
On a

Slide 15 - Slide

2. Het volt. deelwoord
  • ww op -er zoals parler, hebben een voltooid deelwoord op é
Parler/praten - Ik heb gepraat - J'ai parlé
Ecouter/ luisteren - Ik heb geluisterd - J'ai écouté
Regarder/ kijken - Wij hebben gekeken - Nous avons regardé


Slide 16 - Slide

(parler) j' ... ......
A
avons parlé
B
ai parlé
C
as parlé
D
a parlé

Slide 17 - Quiz

(danser) Il .... .....
A
a dansé
B
avons dansé
C
ai dansé
D
as dansé

Slide 18 - Quiz

(écouter) Nous .... ....... de la musique.
A
as écouté
B
a écouté
C
ai écouté
D
avons écouté

Slide 19 - Quiz

(donner) Ils .... ....... un cadeau.
A
as donné
B
a donné
C
ont donné
D
avons donné

Slide 20 - Quiz

(regarder) vous .... ....... le film.
A
as regardé
B
a regardé
C
ont regardé
D
avez regardé

Slide 21 - Quiz

(manger) Il .... ....... un biscuit.
A
a mangé
B
as mangé
C
ont mangé
D
avons mangé

Slide 22 - Quiz

Onregelmatige ww
Het voltooid deelwoord van :
être (zijn) = été
Ik ben geweest = j'ai été
avoir (hebben) = eu
Ik heb gehad = j'ai eu


Slide 23 - Slide

(ik heb gehad) j' .... .....
A
a eu
B
ai eu
C
ai avoiré
D
as eu

Slide 24 - Quiz

(zij hebben gehad)
Ils .... .....
A
sont eu
B
avez eu
C
ont eu
D
as eu

Slide 25 - Quiz

(avoir) vous .... .....
A
avez eu
B
ai eu
C
ont eu
D
avons eu

Slide 26 - Quiz

(ik ben geweest)
j' .... .....
A
a été
B
ai été
C
ont été
D
avons été

Slide 27 - Quiz

(jullie zijn geweest)
vous .... .....
A
sommes été
B
ai été
C
avez été
D
ont été

Slide 28 - Quiz

(jij bent geweest)
tu .... .....
A
a été
B
ai été
C
ont été
D
as été

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide