Hoofdstuk 2 - herhaling

Paragraaf 1 

 
Kopen is kiezen
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 

 
Kopen is kiezen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Gevraagde hoeveelheid bepalen via vraagformule
  • Vraaglijn tekenen
  • Verschuivingen van de vraaglijn bepalen

Slide 2 - Slide

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consument bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 3 - Drag question

Als de vraag naar goud toeneemt...
A
Verschuift de vraaglijn naar rechts.
B
Verschuift de vraaglijn naar links

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:
A
een hogere koopkracht
B
een prijsstijging
C
een daling van het aantal inwoners
D
het verdwijnen van concurrenten

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Stel de functie van de vraaglijn naar cola is:
Qv = –15p + 45. Gegeven prijs is € 2,50.
Hoeveel blikjes cola worden er verkocht?
A
82.5
B
8
C
9,375
D
7,5

Slide 8 - Quiz

Gegeven:
Qv=-15p+45             en        p=2,50

Dan ga je de p invullen in de formule

Qv= -15x2,50+45
Qv= -37,50+45
Qv=7,5

Slide 9 - Slide

Werktijd - paragraaf 2.1

Oefen deze vaardigheid nu met opgave 1 
timer
3:00

Slide 10 - Slide

Vraaglijn verloopt altijd dalend (van linksboven naar rechtsonder). 

Dit komt door het negatieve verband tussen P en Q.

P omhoog, Q omlaag en andersom 

Slide 11 - Slide

Tekenen vraaglijn vanuit de formule 
Formule: Qv = -10P + 94

1. Om het snijpunt met de Q-as te berekenen, stel je P = 0

2. Om het snijpunt met de P-as te berekenen, stel je Q = 0. Los op met de balans methode tot je P overhoudt




Slide 12 - Slide

Tekenen vraaglijn vanuit de formule 

Slide 13 - Slide

Werktijd - paragraaf 2.1
1. Opgave 2 en 3 uitwerken op werkblad --> laten controleren door docent

2. Doorlezen theorie verschuiven van en langs de vraaglijn

3. Opgave 5 t/m 8 maken 
timer
20:00

Slide 14 - Slide

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht

Slide 15 - Quiz

De vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed.
A
Dit is voor elk goed hetzelfde.
B
Dit is voor elk goed anders.

Slide 16 - Quiz

De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar links. Een mogelijke oorzaak van deze verschuiving is.....
A
een afname van het aantal vragers.
B
een inkomensstijging bij de consumenten.
C
een toename van het aantal vragers.
D
een prijsverlaging van het product zelf

Slide 17 - Quiz

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consument bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 18 - Drag question

Als de vraag naar goud toeneemt...
A
Verschuift de vraaglijn naar rechts.
B
Verschuift de vraaglijn naar links

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:
A
een hogere koopkracht
B
een prijsstijging
C
een daling van het aantal inwoners
D
het verdwijnen van concurrenten

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Paragraaf 2 
Winst is Winst

Slide 23 - Slide

Hoe bereken je de totale winst?
A
Afzet- totale kosten
B
Omzet - totale kosten
C
Omzet - afzet
D
Omzet - totale kosten - variabel kosten

Slide 24 - Quiz

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw

Slide 25 - Quiz

Hoe bereken je de totale kosten van een ondernemer?
A
werkelijke productie x variabele kosten
B
opbrengst - kosten
C
constante kosten x productiecapaciteit
D
constante kosten + variabele kosten

Slide 26 - Quiz

De aanbodlijn loopt van linksboven naar rechtsonder.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Wat zou het betekenen voor de vraag- en of aanbodlijn als Nederland stopt met de gaswinning

A
aanbodlijn verschuift naar links
B
aanbodlijn verschuift naar rechts
C
vraaglijn verschuift naar links
D
vraaglijn verschuift naar rechts

Slide 28 - Quiz

Paragraaf 3
Eenmaal, andermaal, verkocht!

Slide 29 - Slide

Als de prijs boven de
evenwichtsprijs ligt is
er sprake van
A
aanbodtekort
B
aanbodoverschot
C
vraagtekort
D
vraagoverschot

Slide 30 - Quiz

MARKTEVENWICHT
A
daar kruisen vraag- en aanbod lijn
B
prijs die een consument wil betalen
C
levert een producent de optimale Qa
D
betaalt de consument de optimale Prijs

Slide 31 - Quiz

Op de markt voor kopieermachines zijn vraag en aanbod als volgt:
Qv = -2P + 10
Qa = 3P – 5
Q de hoeveelheid (× 1.000) en P (de prijs in euro’s (× 1.000) weergeven.
Bereken de omzet bij marktevenwicht.

A
€ 3 miljoen
B
€ 8 miljoen
C
€ 12 miljoen
D
€ 50 miljoen

Slide 32 - Quiz

Hoe ontstaat een evenwichtsprijs?
A
Dit ligt aan de evenwichtshoeveelheid
B
Waar de vraag gelijk is aan het aanbod. hier ontstaat de prijs.
C
Dit mag de winkelier zelf bepalen.
D
Zodra het evenwicht is gevonden tussen inkomsten en uitgaven.

Slide 33 - Quiz

Paragraaf 4
Van alle markten thuis

Slide 34 - Slide

De 4 marktvormen

1. Monopolie - 1 aanbieder - veel macht - niet transparant
2. Oligopolie - klein aantal aanbieders  - beetje macht - niet transparant
3. Monopolistische concurrentie- best wat aanbieders - niet zo veel macht - beetje transparant
4. Volkomen concurrentie - veel aanbieders - geen macht - heel transparant

Slide 35 - Slide

De 4 marktvormen: overzicht

Slide 36 - Slide

Wat is een kenmerk van een monopolie
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Weinig aanbieders
D
Een aanbieder

Slide 37 - Quiz

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 38 - Quiz

Sushi restaurants zijn actief op de volgende markt(vorm)..
A
monopolie
B
oligopolie
C
volledig vrije mededinging
D
monopolistische concurrentie

Slide 39 - Quiz