WK 14 3M FR online

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce que tu vas apprendre?
Aujourd'hui:
- le mois avril
- on répète et les corrigés
- l'adjectif
- la conclusion
- les devoirs

Slide 2 - Slide

les mois
janvier, février, mars

AVRIL

mai, juin, juillet, août, septembre, octobre, novembre, décembre

Slide 3 - Slide

Quelle est la date d'aujourd'hui?

Slide 4 - Open question

On répète
La semaine dernière:
l'imparfait.
De onvoltooid verleden tijd.

Hoe kun je de imparfait samenstellen?
Kijk naar de volgende uitleg-video.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Uitgangen imparfait
De stam van de imparfait = 
nous-vorm présent - ons
Bijv. nous avons> stam wordt av-
UItgangen imparfait:
ais -ais - ait - ions - iez - aient

Slide 7 - Slide

les corrigés
We kijken opdracht 1 en 2 van de bijlage na.
In opdracht 1 moest je een tekst lezen en de vraag beantwoorden.
Bij vraag 2 moest je de imparfait herkennen en noteren.
We beginnen met het nakijken van vraag 2.

Slide 8 - Slide

l'imparfait herkennen
Als je een examen (of tentamen)  Frans maakt moet je de verleden tijd in een tekst kunnen herkennen. Om dat te kunnen doen leer je hoe je de imparfait kunt samenstellen.

Als je in een tekst de imparfait herkent zal je dat sneller naar het antwoord op een (examen-)vraag brengen.
Kijk nog eens mee naar de examentekst over Sophia.

Slide 9 - Slide

Vraag 2: herkennen van imparfait
Vraag 2: Herkennen van imparfait.
a. Schrijf de werkwoorden die in imparfait staan op en vertaal ze (het zijn er in totaal vier, maar eentje komt er twee keer in voor).

Faux: vraiment, émerveillant, arrivée
Pourquoi faux? Zoek bij de bovenstaande woorden het onderwerp.
Als je dat niet kunt vinden dan is het meestal geen persoonsvorm, daardoor kun je weten dat het geen imparfait kan zijn.


Slide 10 - Slide

Sophie, danseuse au
Moulin Rouge 
Malgré une formation de danseuse classique, j’ai toujours eu envie d’être une show girl. Et bien sûr, le Moulin Rouge faisait partie de mes rêves. Arrivée à Paris, j’ai
donc voulu passer une audition… mais je n’étais pas la seule ! Il y avait au moins 200 candidates. Pour avoir le job, il y avait des critères sévères sur le physique, l’âge, mais aussi sur la technique et la compétence artistique.
Après, j’ai dû apprendre à porter des talons hauts et un costume à plumes. Ici, au Moulin Rouge, quand on est sur scène, on a la chance de voir le public d’assez près. On
distingue dans leurs yeux l’émerveillement, la joie. C’est ce que j’adore vraiment dans ce job !

d’après Ecoute, novembre 2015

Slide 11 - Slide

les corrigés
2 B:
faisait -> faire , faire betekent doen of maken
faisait -> deed of maakte
était -> être, être betekent zijn (werkwoord)
était -> was
avait -> avoir, avoir betekent hebben.
avait -> had. In dit geval staat er 'il y avait'en dat vertalen we met 'er was'. Dit komt doordat er 'y' tussen 'il' en 'avait' staat. Dan krijgt het dus een andere betekenis dan 'il avait' (hij had).

Slide 12 - Slide

la réponse de question no. 1
Uitleg: uit de vraag kun je halen dat de tekst gaat over Sophia en haar werk als danseres. Zij is een danseres in de beroemde nachtclub in Parijs: Le Moulin Rouge. Dus als je de tekst gaat lezen ga je met dat in gedachten de tekst intensief lezen. 
Je komt al een paar signaalwoorden tegen die jouw de structuur (de opbouw) van de tekst laten zien.
regel 1. Malgré = ondanks. hier volgt een tegenstelling. Ze heeft een klassieke opleiding gehad maar is nu geen klassieke danseres maar een show danseres. Antwoord A valt af want je leest hier niets over het dragen van een klassiek balletkostuum. 
Regel 4. mais = maar. Dit signaalwoord geeft ook een tegenstelling aan. Ze was niet de enige die auditie kwam doen voor haar baan. Antwoord B valt hier ook af, er wordt niets verteld over met hoeveel mensen zij samenwerkt.
Regel 5 Pour = om. Hier legt Sophia uit wat er allemaal nodig was om het werk te krijgen: fysieke eisen, de leeftijd, maar ook de techniek en artistieke kwaliteiten.
regel 8 après = vervolgens. Hier vertelt Sophia dat zij heeft moeten leren om een verenkostuum en hoge hakken te dragen.
Antwoord D valt hier af want er staat nergens dat zij het lastig vindt om te dansen op hoge hakken.
regel 9: quand = wanneer. Wanneer ze op toneel staan zijn ze dicht bij het publiek.
In de laatste regel vertelt Sophia waarom zij zo veel van haar beroep houdt: je kunt het plezier in de ogen van het publiek zien.
*Dus welk antwoord is het meest logisch? In deze tekst staan nog een paar signaalwoorden. Zoek ze op en noteer in je schrift.

Slide 13 - Slide

Grammaire H, Het bijvoeglijke naamwoord / L’adjectif (herhaling)
Om het bijvoeglijke naamwoord goed te gebruiken, moet je altijd op twee dingen letten: de vorm en de plaats.

Vorm
De vorm van het bijvoeglijke naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Plaats
Behalve op de vorm, moet je ook op de plaats van het bijvoeglijke naamwoord letten. Bijna alle bijvoeglijke naamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord.


Slide 14 - Slide

l'adjectif
Maar de volgende bijvoeglijke naamwoorden staan altijd vóór het zelfstandig naamwoord:

jeune      jong                                                                      joli(e)                   leuk, mooi
beau / belle                mooi                                        vieux / vieille            oud
petit(e)                       klein                                        gros(se)                  dik
bon(ne)                           goed, lekker                           mauvais(e)           slecht
nouveau / nouvelle                  nieuw                           grand(e)              groot
long(ue) lang                                                             haut(e) hoog

Slide 15 - Slide

Vraag 4. Iemands uiterlijk beschrijven. P.127 examenidioom-boek
Beschrijf de persoon op de volgende slide  en benoem 5 uiterlijke kenmerken in het Frans. Schrijf in hele zinnen.



Slide 16 - Slide

Bedenk 5 uiterlijke kenmerken over le Petit Nicolas (hieronder op het plaatje). Noteer 5 hele zinnen in het Frans in je aantekeningenschrift.

Slide 17 - Slide

Noteer 1 zin die je hebt geschreven over de jongen op het plaatje.

Slide 18 - Open question

la conclusion
 imparfait maak je door de nous-vorm in de présent te gebruiken en -ons eraf te halen. Vervolgens plak je éen van de volgende uitgangen eraan vast: -ais, -ais, -ait, - ions, -iez, -aient.

Signaalwoorden zijn belangrijk om een tekst te kunnen begrijpen, om de structuur te herkennen en om examenvragen over de tekst beter te kunnen beantwoorden. Voorbeeld: mais = maar.

Om iets of iemand te kunnen omschrijven gebruik je l'adjectif.
Om het bijvoeglijke naamwoord goed te gebruiken, moet je altijd op twee dingen letten: de vorm en de plaats. Er zijn onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden, die komen vóór het zelfstandig naamwoord te staan en ze veranderen vaak helemaal van vorm bij (vrouwelijk) enkelvoud en meervoud.


Slide 19 - Slide

les devoirs
Zoek de signaalwoorden die we vandaag bespraken in tekst 1 en zoek er nog meer. Noteer die in je schrift met de vertaling erbij.
Apprendre: Hoofdstuk 7 van het examenidioom.
Grammaire C en H: imparfait et adjectif van chapitre 5.

Faire les exercices: maak vragen 3 en 4 van de bijlage.
en opdracht 30 en 31 op grandeslignes en in je werkboek deel B.

Slide 20 - Slide