Toetsvoorbereiding H1 4tl

Toetsvoorbereiding H1 4TL
Gebruik deze les voor je voorbereiding voor de toets
1 / 22
next
Slide 1: Slide
Economie en OndernemenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Toetsvoorbereiding H1 4TL
Gebruik deze les voor je voorbereiding voor de toets

Slide 1 - Slide

Thijs wil een mountainbike kopen en een spelcomputer. Hij heeft hier niet genoeg geld voor.
Maak de volgende zin compleet:
Thijs heeft vooral gebrek aan
om in zijn behoeften te voorzien. Hij zal dus
moeten stellen. 
Kies uit:
  
middelen
prioriteiten
welvaart

Slide 2 - Drag question

In de economie gaat het vaak over welvaart, als Thijs de spelcomputer en de mountainbike kon kopen wordt zijn welvaart                         , dit betekend dat je  in meer                         kunt voorzien. Je kunt je welvaart ook vergroten door 
 
Kies uit:
  
behoeften
zelfvoorziening
groter
kleiner
schaarste
goederen

Slide 3 - Drag question

In de economie zijn de meeste producten ...1..., want er zijn productie- ... 2....opgeofferd om ze te maken. Bedrijven richten zich vaak op bepaalde ....3...
A
duur, prijsbeleid, leeftijd
B
een prioriteit, machines, presentatiebeleid
C
schaars, middelen, doelgroep
D
vrij, behoeften, reclame

Slide 4 - Quiz

Scholieren zijn een belangrijke doelgroep voor bedrijven, want:
A
Zijn trouw aan een merk of bedrijf
B
Ze maken vaak domme aankoopbeslissingen
C
Hebben veel vrij geld te besteden
D
hebben invloed op koopbeslissingen thuis

Slide 5 - Quiz

Een uitspraak: 
Geluk is niet uit te drukken in geld. 
- Sleep de woorden welvaart of welzijn naar de juiste plaatsen.

Het woord ‘geluk’ hoort bij .........?

Het woord ‘geld’ hoort bij ..........?
Welvaart
Welzijn

Slide 6 - Drag question

Sleep de omschrijvingen naar de juiste P van de marketingmix. 
Product
Plaats
Prijs
Promotie
Personeel
Je stropdassen komen uit Korea. Je kiest tussen vervoer per schip of vliegtuig.
Je twijfelt of je bamboestoelen of teakhouten stoelen zult gaan verkopen.
Je maakt reclame via Facebook en Instagram en via landelijke kranten.
Je onderzoekt hoeveel je kunt vragen voor exclusieve haarextensions uit India.
Je plant een intensieve teambuildingsdag net vóór de ramadan.
Je hebt geen winkel, maar laat producten altijd thuis bezorgen.
Je vraagt veel geld voor zonnebrillen uit Saoedi-Arabië om exclusiviteit uit te stralen.
Je zoekt een nieuwe medewerker die Chinees spreekt.

Slide 7 - Drag question

Hoe noemen we de hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen met je geld?
A
Obligaties
B
Koopkracht
C
inflatie
D
Chartaal geld

Slide 8 - Quiz

De koopkracht kan veranderen door
(meerdere antwoorden)
A
de verandering van de hoogte van je bijstandsuitkering
B
door de verandering van de hoogte van het salaris
C
dat je minder tijd hebt
D
dat de belasting wordt verlaagd

Slide 9 - Quiz

Meneer Boet ontvangt elk kwartaal kinderbijslag. Welke inkomensvorm is dit
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
inkomen uit overdracht

Slide 10 - Quiz

Waardoor ontstaan
inkomensverschillen?

Slide 11 - Mind map

Hoeveel % van alle inkomens
wordt verdiend door de armste 40%
A
10%
B
20%
C
30%
D
40%

Slide 12 - Quiz

Hoeveel % van alle inkomens
wordt verdiend door de rijkste 10%
A
30%
B
40%
C
50%
D
60%

Slide 13 - Quiz

In 2020 is het nationale inkomen in India 9300 miljard, en India heeft nu 1.300 miljoen inwoners. Wat is nu het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking?
A
€715
B
€7,15
C
€7154
D
71,54

Slide 14 - Quiz

Noem 3 oorzaken van inflatie.

Slide 15 - Open question

Meneer Mol verdient € 2.000 per maand. Omdat er 2,3% inflatie is, wil hij een loonsverhoging. Meneer Brouwer biedt aan zijn loon te verhogen naar € 2.150 bruto per maand. Laat met een berekening zien of deze loonsverhoging voor meneer Mol een koopkrachtverbetering oplevert of niet.

Slide 16 - Open question

Om de inflatie te laten stijgen kan de ECB de rente verlagen of verhogen?
Hierdoor gaan consumenten meer/minder besteden, waardoor de vraag naar producten afneemt/toeneemt en de prijzen stijgen.

A
rente verhogen, meer besteden, vraag toeneemt
B
rente verlagen, meer besteden, vraag toeneemt
C
rente verlagen, minder besteden, vraag afneemt
D
rente verhogen, minder besteden, vraag toeneemt

Slide 17 - Quiz

Als de lonen met 2% stijgen en de prijzen met 1,5% stijgen dan blijkt dat
A
de nominale én de reële lonen met ongeveer 0,5% stijgen.
B
de nominale lonen met ongeveer 2,0% stijgen en de reële lonen met ongeveer 0,5% dalen.
C
de nominale lonen met ongeveer 0,5% dalen en de reële lonen met ongeveer 0,5% stijgen.
D
de nominale lonen met ongeveer 2,0% stijgen en de reële lonen met ongeveer 0,5% stijgen.

Slide 18 - Quiz

Product -------------weging----------prijsindex
voeding ----------------160----------------103
kleding ------------------88----------------104
vervoer ------------------110----------------102,5

Bereken het cpi op basis van de 3 producten (rond af op 1 decimaal)

Slide 19 - Open question

een fiets kost in 2019 (het basisjaar) €350,-
In 2020 kost de fiets €380,-
Bereken het indexcijfer voor 2020
(rond af op 1 decimaal)

Slide 20 - Open question

In 2015 (het basisjaar) is het indexcijfer voor de lonen 100 en het CPI ook 100.
Is hier sprake van inflatie?
A
Nee, beide 100 dus geen inflatie
B
Ja, wel inflatie
C
Ik heb geen idee
D
Domme vraag mn Mol, met deze gegevens is dat niet te zien! Hiervoor moet je ook de gegevens van het jaar ervoor geven.

Slide 21 - Quiz

Meneer Mol verdient in 2017 €2000,- wat verdient hij in 2019?
Jaar-------indexcijfer lonen-------cpi
2016 ------100------------------------100
2017 ------101-------------------------103
2018 ------102------------------------105
2019 ------104------------------------107

Slide 22 - Open question