Herhaling SE1

Herhaling SE1
1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 49 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling SE1

Slide 1 - Slide

Binnen is beginnen
Telefoon in telefoontas
Maak een keuze uit de volgende activiteiten:
  • Individueel op laptop: Oefentoets LessonUp (V4-T1, V5-T3, V5-T4) - SCR kijkt na
  • Individueel op laptop: DNA LessonUp (reproductie) - zelf nakijken
  • 2/3-tallen: Oefenen examenopgaven (alle hoofdstukken)
Om 12:25 laatste huiswerkcontrole H9 + H10

Slide 2 - Slide

Examentraining

Slide 3 - Slide

Voorbereiding
  • BINAS
  • Niet-grafische rekenmachine
  • Pen, potlood, gum, geodriehoek, passer, kleurpotloden
  • Lenen niet toegestaan

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Algemene tips
  • Als je er niet uit komt, begin later helemaal opnieuw
  • Gebruik kladblaadje
  • BINAS is meestal alleen een tussenstap, bijna nooit het hele antwoord
  • Rustig en zorgvuldig werken, neem 5 minuten de tijd om alles door te nemen 
  • Hoe meer punten, hoe meer tijd

Slide 6 - Slide

Aanpak van een vraag
  • Lees de tekst. Onderstreep/markeer eventuele belangrijke informatie, begrippen en definities van begrippen. Schrijf begrippen en hun definities op je kladblaadje.
  • Haal belangrijke informatie uit tabellen/grafieken en eventueel BINAS. Onderstreep deze of schrijf het op je kladblaadje.
  • Bekijk de vraag, wat is de bedoeling? Onderstreep het werkwoord (leg uit, bereken, noem), eventuele eisen die aan het antwoord worden gesteld (geef 2 voorbeelden, bereken in 2 decimalen, gebruik figuur 1 om) en begrippen / hun definities die in de vraag staan.

Slide 7 - Slide

Meerkeuze vragen
  • Bedenk eerst het antwoord zelf zonder naar de keuzemogelijkheden te kijken. 
  • Als je er niet uitkomt kan je meestal sowieso een antwoord wegstrepen dat echt fout is. 
  • Let op signaalwoorden als altijd en nooit, bedenk of die dingen écht altijd of nooit zo zijn.
  • Kies maar één antwoord en schrijf met een hoofdletter. 
  • Je eerste antwoord is meestal het goede antwoord.

Slide 8 - Slide

Berekeningen
  • Altijd je werk laten zien, anders krijg je geen punten
  • Zet altijd de eenheid achter het getal
  • De uitkomst mag niet nauwkeuriger of minder nauwkeurig zijn dan de gegeven getallen
  • DEAL: Decimalen, Eenheden, Antwoord op de vraag, Logisch

Slide 9 - Slide

Open vragen
  • Sla altijd een regel over tussen vragen
  • Formuleer altijd volledige zinnen en grijp terug op de vraag in je antwoord
  • Als een vraag meer dan 1 punt waard is, bestaat het antwoord uit meerdere denkstappen, of één meer dan wat de vraag waard is
  • Geef nooit meer redenen of voorbeelden dan gevraagd
  • Bij vragen over standpunt of mening, gaat het om de biologische onderbouwing

Slide 10 - Slide

Veelgemaakte fouten

Slide 11 - Slide

Open vraag beantwoorden
  • Start je antwoord met het herhalen van (een deel van) de vraag
  • Bekijk het werkwoord in de vraag (onderstreept), wat wordt er van je verwacht?  Gebruik in je antwoord het voegwoord dat bij het werkwoord past (volgende dia)
  • Bekijk de eisen die aan je antwoord worden gesteld (onderstreept in de vraag) en hoeveel punten de vraag waard is. Dit geeft je een structuur voor je antwoord. Je kunt ook een aantal streepjes/puntjes zetten aan de hand van de eisen / het aantal punten.
  • Staat er een begrip in de vraag? Gebruik dan de definitie in je antwoord. Gaat de vraag over een begrip dat niet genoemd wordt? Gebruik het begrip in je antwoord. 
  • Als je informatie uit een grafiek/tabel/binas hebt gehaald, gebruik deze dan ook in je antwoord.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Antwoord inzichtvraag
  • Korte herhaling van de vraag
  • Ik zie/lees: informatie uit de tekst/bron/binas 
  • Ik weet: eigen kennis, gebruik begrippen of hun definitie
  • Dus: antwoord op de vraag, gebruik juiste voegwoord
  • Controleer of je echt antwoord hebt gegeven op de vraag, voldoet je antwoord aan de eisen (onderstreept), heb je evenveel denkstappen als punten voor de vraag

Slide 16 - Slide

Antwoord oorzaak-gevolg vraag
  • Korte herhaling van de vraag
  •  Bij veel vragen (waardoor, leg uit, waarom) wordt je gevraagd het verband tussen oorzaak en gevolg op te schrijven. Het kan je helpen om je antwoord te starten met het beschrijven van de oorzaak en het gevolg (deze haal je uit de vraag) en dan de denkstappen ertussen te beschrijven (aantal punten = aantal denkstappen).  
  • Controleer of je echt antwoord hebt gegeven op de vraag, voldoet je antwoord aan de eisen (onderstreept), heb je evenveel denkstappen als punten voor de vraag

Slide 17 - Slide

Natuurwetenschappelijk onderzoek vraag
  • Hypothese: je verwachting, geen verklaring nodig tenzij daarom gevraagd wordt
  • Proefbeschrijving/werkplan: controlegroep, alle omstandigheden hetzelfde, behalve ..., je metingen.
  • Conclusie: vermeld op grond van welke gegevens (getallen uit resultaten) je de conclusie trekt
  • Grafieken: benoem de assen, geef je grafiek een titel, maak een vloeiende lijn

Slide 18 - Slide

Opletten met organisatieniveaus
Geef antwoord op hetzelfde organisatieniveau waarop de vraag gesteld wordt (molecuul, cel, orgaan, organisme, populatie, soort):
  • Een soort en een populatie zijn niet hetzelfde. Bijvoorbeeld: biodiversiteit gaat over meerdere soorten, niet over meerdere populaties.
  • Een molecuul en een cel zijn niet hetzelfde. Bijvoorbeeld: cellen kunnen zich delen, moleculen niet. 
  • Een cel en een weefsel zijn niet hetzelfde. Bijvoorbeeld: tumor bestaat uit cellen in een weefsel, tumor ontstaat niet in een cel.
  • DNA is een molecuul, een chromosoom is een DNA molecuul, een gen is een stukje op een chromosoom (en dus geen heel molecuul), een nucleotide is een bouwsteen van DNA (een gen bestaat uit duizenden nucleotiden).

Slide 19 - Slide

Evolutie van eigenschap vraag
Bij een vraag over het ontstaan/verdwijnen van een bepaalde eigenschap:
  • In een populatie is genetische variatie / vinden mutaties plaats (waardoor er varianten van deze eigenschap zijn)
  • Er is selectiedruk (een factor uit de omgeving zorgt dat een eigenschap een voordeel of een nadeel is)
  • Hierdoor vindt er natuurlijke selectie plaats (organismen met deze eigenschap hebben meer kans op overleven / krijgen meer nakomelingen / worden eerder gevangen door roofdieren / krijgen minder nakomelingen)
  • Reproductie: hierdoor komt deze eigenschap steeds meer / minder voor en vindt er evolutie plaats

Slide 20 - Slide

Begrijp de begrippen
  • DNA replicatie is niet hetzelfde als transcriptie en translatie. DNA replicatie is het kopiëren van DNA in de voorbereiding op de celdeling. Transcriptie (DNA --> RNA) en translatie (RNA --> aminozuren/eiwit) zijn de stappen van de eiwitsynthese, het omzetten van de DNA code naar eiwitten die de code uitvoeren.
  • ‘De soort heeft zich aangepast’ (evolutie) wordt altijd fout gerekend

Slide 21 - Slide

Inkoppertjes
  • Als het over transport van water gaat: altijd osmose / osmotische waarde betrekken in je antwoord
  • Drijfveren evolutie: gebruiken van zo min mogelijk energie, zo aantrekkelijk mogelijk zijn voor het andere geslacht, overlevingskansen vergroten (betere camouflage/ verdediging, meer voedsel vinden) 

Slide 22 - Slide

Hoofdstuk 2 
Cellen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Hoofdstuk 3
Onderzoek doen


Slide 30 - Slide

Diffusie

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Osmose
  • Osmose is diffusie van watermoleculen door een membraan (passief transport)
  • Osmose van lage concentratie opgeloste stoffen/osmotische waarde (hoge concentratie water) naar hoge concentratie opgeloste stoffen/osmotische waarde (lage concentratie water)

Slide 33 - Slide

Plantaardige cellen
  • Turgor: inhoud cel drukt celmembraan tegen celwand
  • Grensplasmolyse: celwand raakt spanning kwijt, celmembraan laat nog net niet los
  • Plasmolyse: celmembraan laat los van celwand

Slide 34 - Slide

Dierlijke cellen
  • Geen celwand
  • Celmembraan rekt tot het knapt bij wateropname

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Link

Hoofdstuk 4
Voortplanting

Slide 38 - Slide

Bevruchting
  • Eicel komt vrij bij ovulatie
  • Één zaadcel dringt door beschermlaag eicel heen en bevrucht deze - zygote
  • Ondoordringbare laag gevormd rond eicel - bevruchtingsmembraan

Slide 39 - Slide

Eileider --> baarmoeder
  • Embryo na eerste celdeling
  • Mitose zonder celgroei - klievingsdelingen
  • In 5 dagen naar baarmoeder

Slide 40 - Slide

Innesteling
  • Cellen naar buitenkant bolletje - blastula
  • Buitenste cellaag vormt vlokken
  • Vlokken groeien baarmoederslijmvlies in - innesteling

Slide 41 - Slide

Meiose I en II

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Opdracht 42

Slide 46 - Slide

HCG tijdens begin zwangerschap

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video

Slide 49 - Link