Thema A: Paragraaf 2 --> Onderwerp en hoofdgedachte
Paragraaf 2 Onderwerp en hoofdgedachte
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Paragraaf 2 Onderwerp en hoofdgedachte
Slide 1 - Slide
Planning
1. Herhaling leesstrategieën en woordraadstrategieën; 2. Vragen huiswerk?; 3. Uitleg onderwerp en hoofdgedachte; 4. Aan de slag
Slide 2 - Slide
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Een omschrijving is preciezer dan een definitie.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Een signaalwoord dat niet past bij een voorbeeld is ....
A
bijvoorbeeld
B
zoals
C
zo
D
echter
Slide 5 - Quiz
Bekende woorddelen vind je in zowel samenstellingen als afleidingen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Welke leesstrategieën zijn er?
Slide 7 - Open question
Oriënterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Een tekst helemaal begrijpen.
Vaststellen welke kanten van het onderwerp worden besproken. (deelonderwerpen)
Bruikbare informatie in een tekst vinden.
Vaststellen waarover een tekst gaat.
Slide 8 - Drag question
Paragraaf 2: Onderwerp en hoofdgedachte
1. Ik kan het onderwerp van een tekst of filmpje bepalen.
2. Ik kan de hoofdgedachte van een tekst of een filmpje bepalen
Slide 9 - Slide
Obispo moet de komende duels van PSV brommen na rood tegen Feyenoord
Inleiding: Armando Obispo moet de komende twee duels toekijken bij PSV. . Obispo ging na rust de fout in met een te stevige ingreep, waardoor PSV een half uur in ondertal stond.
Tussenkopjes: 1. Beslissing Makkelie
2. Schorsing
Slide 10 - Slide
Het onderwerp van de tekst
- Waar de tekst over gaat. - Weergegeven in één of enkele woorden. - Oriënterend lezen. - Belangrijke eerste stap.
- Geeft antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
De hoofdgedachte
- Één volledige zin die het belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
- Nooit een vraag!
- Precies lezen. - Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt? - Staat vaak letterlijk in de inleiding of het slot.
Slide 13 - Slide
Dus eigenlijk ..
Eigenlijk is de hoofdgedachte uit twee delen opgebouwd:
• het onderwerp
• het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp vertelt
Als je dat in één zin navertelt, heb je de hoofdgedachte te pakken!
Slide 14 - Slide
De hoofdgedachte
Slide 15 - Slide
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Kijk eens naar deze tekst:
IJsberen lijken heel lief en schattig door hun dikke, wollige vacht. Toch moet je oppassen voor deze dieren. IJsberen zijn namelijk roofdieren. Ze eten vlees van andere dieren. Kijk dus maar uit als je er eentje tegenkomt!
Slide 16 - Slide
Toelichting
Onderwerp van de tekst = ijsberen. Maar dat is niet de hoofdgedachte, want die moet uit een hele zin bestaan én hij moet vertellen wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp (ijsberen dus).
Wat is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen over ijsberen? Dat je voor ze moet oppassen. De hoofdgedachte van deze tekst is dus: ‘Je moet oppassen voor ijsberen.’
Slide 17 - Slide
Dus...
Slide 18 - Slide
Onderwerp en hoofdgedachte zijn hetzelfde.
A
Goed
B
Fout
Slide 19 - Quiz
De hoofdgedachte is:
A
Het onderwerp van de tekst.
B
Belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd.
C
De mening van de schrijver.
D
De samenvatting van de tekst.
Slide 20 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit; dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 21 - Quiz
Ik begrijp de lesstof en kan zelfstandig aan de slag met mijn werk!