Onderwerp, hoofdgedachte, tekstdoel en titel

Onderwerp, hoofdgedachte, tekstdoel en titel
4vwo 
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Onderwerp, hoofdgedachte, tekstdoel en titel
4vwo 

Slide 1 - Slide

Vandaag 
1. Bespreken proefwerk;
2. Herhaling leesvaardigheid onderbouw;
3. Aan de slag

Slide 2 - Slide

Het onderwerp van de tekst 
- Waar de tekst over gaat.
- Weergegeven in één of enkele woorden.
- Oriënterend lezen.
- Belangrijke eerste stap.
- Geeft antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

De hoofdgedachte 
- Één volledige zin die het belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
- Nooit een vraag!
- Precies lezen.
- Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt?
- Staat vaak letterlijk in de inleiding of het slot. 

Slide 5 - Slide

Dus eigenlijk
Eigenlijk is de hoofdgedachte uit twee delen opgebouwd:
• het onderwerp
• het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp vertelt
Als je dat in één zin navertelt, heb je de hoofdgedachte te pakken!


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Kijk eens naar deze tekst:
IJsberen lijken heel lief en schattig door hun dikke, wollige vacht. Toch moet je oppassen voor deze dieren. IJsberen zijn namelijk roofdieren. Ze eten vlees van andere dieren. Kijk dus maar uit als je er eentje tegenkomt!

Slide 8 - Slide

Toelichting
Onderwerp van de tekst = ijsberen.
Maar dat is niet de hoofdgedachte, want die moet uit een hele zin bestaan én hij moet vertellen wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp (ijsberen dus).
Wat is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen over ijsberen? Dat je voor ze moet oppassen. De hoofdgedachte van deze tekst is dus: ‘Je moet oppassen voor ijsberen.’

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Tekstdoelen
Elke tekst wordt geschreven met een bepaald doel --> de schrijver wil iets bereiken.
We onderscheiden vijf tekstdoelen:
1. Activeren
2. Amuseren
3. Informeren
4. Instrueren
5. Overtuigen

Slide 11 - Slide

Activeren
Activeren: de schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
Denk aan een advertentie of een affiche.




Slide 12 - Slide