Ch 2 I Grammar 4 - Can, could, should

1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

PLANNING
  • Lesson goal
  • New grammar
  • Practise
  • Finishing up 

Slide 2 - Slide

LESSON GOAL
I can use can, could and should in a sentence.

Slide 3 - Slide

CAN
CAN = KUNNEN
Je gebruikt can: 
  • Om te praten over wat mensen, dieren en dingen kunnen (vaardigheden) 
  • Om te praten over toestemming (mogen)

Als iemand iets niet kan, voeg je not toe. Dit schrijf je als 1 woord: cannot of can't

Voorbeeld: She can run really fast.

Slide 4 - Slide

COULD
COULD = ZOU KUNNEN
Je gebruikt could:
  • Om te praten over wat zou kunnen gebeuren
  • Om te praten over wat mensen, dieren en dingen in het verleden konden of mochten
  • Als je iets beleefd wil vragen 

Voorbeeld: Could your first toy make any sounds?
                        She could cycle to school instead of taking the bus.


Slide 5 - Slide

SHOULD
SHOULD = ZOU MOETEN

Je gebruikt should:
  • Om advies te geven

Voorbeeld: You should brush your teeth every day.


Slide 6 - Slide

When do you use can?

Slide 7 - Mind map

When do you use could?

Slide 8 - Mind map

When do you use should?

Slide 9 - Mind map

Task WK 46
SB P. 52-57

Slide 10 - Slide