Formuleren 4V - les 3

Cursus Formuleren
Verwijzen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Cursus Formuleren
Verwijzen

Slide 1 - Slide

In deze les
  • Pecha kucha
  • Huiswerk nakijken (opdr. 1-7)
  • par. 2.2: onduidelijk verwijzen

Slide 2 - Slide

Fouten met verwijswoorden
  • De man waarop ik wachtte, droeg een hoed.
  • Het meisje die daar staat, is heel aardig.

Slide 3 - Slide

Fouten met verwijswoorden
  • De man op wie ik wachtte, droeg een hoed.
  • Het meisje dat daar staat, is heel aardig.

Slide 4 - Slide

Fouten met verwijswoorden
Verwijswoord =
  • een woord dat vooruit of terug wijst naar een woord verderop of naar een eerder genoemd woord.
Antecedent =
  • een woord, woordgroep of zin waarop het verwijswoord terugslaat

Slide 5 - Slide

Fouten met verwijswoorden
Belangrijk bij het gebruik van verwijswoorden:
  • Gebruik van het juiste verwijswoord
  • Duidelijk waarnaar het verwijswoord verwijst (wat het antecedent is)


Twee soorten fouten met verwijswoorden:
  •  2.1 gebruik van een onjuist verwijswoord
  •  2.2 onduidelijk verwijzen


Slide 6 - Slide

Fouten met verwijswoorden
Juiste verwijswoord bepalen:
  • zoek het antecedent
  • zoek eventueel het kernwoord van een woordgroep


Bijvoorbeeld:
Het aardige meisje met blonde krullen op wie hij wacht, is te laat.


Slide 7 - Slide

Fouten met verwijswoorden
Juiste verwijswoord bepalen:
  • zoek het antecedent
  • zoek eventueel het kernwoord van een woordgroep


Bijvoorbeeld:
Het aardige meisje met blonde krullen op wie hij wacht, is te laat.


Slide 8 - Slide

Verschillende verwijswoorden
1. hij/zij/ze; hem/haar; zijn/haar:
  • mannelijke woorden – de-woorden – (m) – hij/zijn/hem
  • vrouwelijke woorden – de-woorden – (v) – zij/ze/haar
  • vrouwelijke woorden die ook mannelijk gebruikt worden (v/m)
  • onzijdige woorden – het-woorden – (o) – het/zijn
2. die/dat; deze/dit:
  • de-woorden – die/deze
  • het-woorden – dat/dit

Slide 9 - Slide

Verschillende verwijswoorden
3. hen/hun:
  • hen als lijdend voorwerp (lv)                                                                                             Ik neem hen mee naar het museum
  • hen na een voorzetsel                                                                                                     Aan hen geef ik toestemming om…
  • hun als meewerkend voorwerp (mv)                                                                             Ik geef hun toestemming om…


Slide 10 - Slide

Verschillende verwijswoorden
3. hen/hun:
  • hun NOOIT als onderwerp (ow)                                                                                   Hun zitten de hele tijd te kletsen.
  • een verzameling personen is nooit meervoud                                                   Deze groep leerlingen is haar boek vergeten.



Slide 11 - Slide

Verschillende verwijswoorden
4. dat/wat
* dat – het-woord
* wat – 
  • onbepaald vnw (alles, iets, niets, het enige)
                                                              Iets wat ik belangrijk vind, is… 
  • overtreffende trap
                                                                                                                  Het leukste wat ik meemaakte, was… 
  • een hele zin
                                                                                                                               Het regende de hele dag, wat erg vervelend was. 




Slide 12 - Slide

Verschillende verwijswoorden
5. wie/waar
wie – bij personen 
  • de man op wie ik wacht
  • de vrouw met wie ik samenwerk
* waar – bij zaken
  •  de vakantie waarop ik mij verheugde
  •  het mes waarmee ik mijn brood smeer





Slide 13 - Slide

Verschillende verwijswoorden
5. wie/waar
wie – bij personen 
  • de man op wie ik wacht
  • de vrouw met wie ik samenwerk
* waar – bij zaken
  • de vakantie waarop ik mij verheugde
  • het mes waarmee ik mijn brood smeer





Slide 14 - Slide

Onduidelijk verwijzen
2.2 Onduidelijk Verwijzen:
  • Geen antecedent  –
    het woord waarnaar verwezen wordt, staat niet in de tekst. Bijvoorbeeld:
  • Aaf en Ben hebben deze chaos veroorzaakt.
  • Onduidelijk wat het juiste antecedent is  –  meerdere antecedenten zijn mogelijk. Bijvoorbeeld: 
  • De gymleraar vroeg aan Kees of hij de bal uit de bosjes wilde halen die hij er zojuist had ingeschopt. 

Slide 15 - Slide

Zelfstandig werken
  • Maak opdr. 4 t/m 9 --> zin 1 t/m 5  blz. 136-137.
  • Lees bij elke oefening zorgvuldig wat je moet doen. 

Slide 16 - Slide

Incongruentie
  • Tanja hebben haar huiswerk gemaakt.
  • Piet en Kees heeft hun huiswerk gemaakt. 

Slide 17 - Slide

Incongruentie
  • Tanja heeft haar huiswerk gemaakt.
  • Piet en Kees hebben hun huiswerk gemaakt.

Slide 18 - Slide

Incongruentie
Congruentie = goed
Dat wil zeggen dat onderwerp (ow) en persoonsvorm (pv) hetzelfde ‘getal’ hebben: ze zijn allebei meervoud of allebei enkelvoud.



Slide 19 - Slide

Incongruentie
Congruentie = goed
Dat wil zeggen dat onderwerp (ow) en persoonsvorm (pv) hetzelfde ‘getal’ hebben: ze zijn allebei meervoud of allebei enkelvoud.

Incongruentie = fout
Dat wil zeggen dat onderwerp en persoonsvorm niet hetzelfde ‘getal’ hebben:
     Een enkelvoudig ow wordt gecombineerd met een meervoudige pv.
     Een meervoudig ow wordt gecombineerd met een enkelvoudige pv.

Slide 20 - Slide

Incongruentie
Risicovolle voorbeelden:
  • *Een aantal leerlingen waren het er niet mee eens.
  • *De V.S. heeft besloten te stoppen met… 
  • *De media wordt helaas overal buiten gehouden. 
  • *Eneco verwacht dat het gebruik van gas, water en licht de komende jaren bij de meeste huishoudens flink zullen toenemen. 

Slide 21 - Slide

Incongruentie
Risicovolle voorbeelden:
  • Een aantal leerlingen was het er niet mee eens.
  • De V.S. hebben besloten te stoppen met… 
  • De media worden helaas overal buiten gehouden. 
  • Eneco verwacht dat het gebruik van gas, water en licht de komende jaren bij de meeste huishoudens flink zal toenemen. 

Slide 22 - Slide

Zelfstandig werken
Maak opdr. 11 op blz. 139-140. Schrijf alleen ow en pv op.
Werk alleen.
Werk in stilte.
Heb je een vraag? Steek je vinger op.

Slide 23 - Slide

Huiswerk
do. 26 nov:
  • Maak opdr. 4 t/m 9 --> zin 1 t/m 5 blz. 136-137.
  • Maak opdr. 11 op blz. 139-140. Schrijf alleen ow en pv op.
vr. 27 nov:
  • Lezen in Twee vrouwen t/m blz. 21

Slide 24 - Slide

Twee vrouwen
Harry Mulisch

Slide 25 - Slide

0

Slide 26 - Video