NN6 H3 - ww-spelling hf. 4

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Huiswerk 
Voor vandaan was het hw: Spelling hf. 4: opdr. 1 t/m 3, 5 t/m 7 en 11 

Voor maandag 11 maart is het hw:
Spelling ww H4: opdr. 8 en 10


Slide 2 - Slide

Deze les
Werkwoordspelling H4

Aan het eind van de les:
  • weet je hoe je de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spelt;
  • weet je hoe je de verleden tijd van een werkwoord correct spelt;
  • weet je hoe je het voltooid deelwoord correct spelt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling
We beginnen bij het begin, namelijk het vinden van de persoonsvorm (pv). 

Om te weten of je een werkwoord met '-d' of '-t' schrijft, is het belangrijk om eerst de persoonsvorm te vinden. Zo weet je of het werkwoord dat je moet schrijven een persoonsvorm, een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord is. 

Slide 5 - Slide

Stap 1: persoonsvorm vinden
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden:
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 6 - Slide

Stap 2: de ik-vorm
Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm.

 Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg.
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter.
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 7 - Slide



Persoonsvorm         > T.T.
                                       


                                        > V.T.

Geen persoonsvorm  








 1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van klank 
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 8 - Slide

Opdracht
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of geen persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer die dan in de tegenwoordige tijd.


  1. Met een handdruk ... (overhandigen) de directeur alle leerlingen hun diploma.
  2. Wie heeft zich ... (verbazen) over jouw eerste plaats bij het hordelopen.
  3. De politie van deze stad ... (behandelen) elke misdaad even serieus.
  4. Sinds wanneer ... (vertalen) onze docent Engels romans in het Nederlands?
  5. Mijn opa's woning was ... (vervuilen) na het overlijden van zijn werkster.

Slide 9 - Slide

Opdracht
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of geen persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer die dan in de verleden tijd.


  1. Vanmorgen ... (melden) de krant dat leerlingen minder vakantieweken krijgen.
  2. De fabriek ... (lozen) haar vieze afvalwater rechtstreeks in de rivier.
  3. Na de marathon ... (vertonen) veel lopers tekenen van vermoeidheid.
  4. Max ... (vertellen) me dat hij al een kwartier op een taxi ... (wachten).
  5. De veulentjes ... (huppelen) door de wei en hun moeders ... (draven).

Slide 10 - Slide

Het voltooid deelwoord 
Een voltooid deelwoord geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Bij het voltooid deelwoord staat een vorm van hebben, zijn of worden in de zin.

  1. Dat liedje heeft Minco ook gezongen.
  2. Is de wedstrijd al gespeeld?
  3. Op sommige scholen wordt weinig getoetst

Net zoals bij de persoonsvorm verleden tijd, gebruik je 't Kofschip om te bepalen of het gaat om een 'd' of 't'. 

Slide 11 - Slide



Persoonsvorm         > T.T.
                                       


                                        > V.T.

Geen persoonsvorm   >    voltooid deelwoord ('t Kofschip)
                                          








 1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van klank 
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 12 - Slide

Max ... (vermoeden) al wel dat Moritz niet in het donker ... (durven) te rijden.
A
vermoede, durfde
B
vermoede, durfte
C
vermoedde, durfde
D
vermoedde, durfte

Slide 13 - Quiz

Gözde ... (vinden) snorkelen nog steeds geweldig, want ze ... (houden ) van gekleurde vissen.
A
vind, houd
B
vindt, houd
C
vind, houdt
D
vindt, houdt

Slide 14 - Quiz

De leraar ... (worden) gevreesd om zijn strengheid, dat niemand zelfs maar ... (fluisteren).
A
wordt, fluisterde
B
werd, fluisterde
C
word, fluisterde
D
word, fluisterte

Slide 15 - Quiz

Als je mijn les weer ... (verstoren), ... (worden) je onmiddellijk verwijderd.
A
verstoord, wordt,
B
verstoort, word
C
verstoort, wordt
D
verstoord, word

Slide 16 - Quiz

Is het woord dat je nog moet invullen een persoonsvorm of geen persoonsvorm?
Persoonsvorm
Geen persoonsvorm
1. Hoeveel geld ... (besteden) jij per jaar aan de kapper?
2. Kylian heeft de brief in het Engels ... (vertalen).
3. Volgens mij heeft de buschauffeur zich ... (vergissen)?

4. Natasja ... (bestellen) nieuwe fietsonderdelen online. 
5. Door de wind was een aantal bomen ... (ontwortelen). 
6. E-mails ... (beantwoorden) ik meestal meteen. 

Slide 17 - Drag question

Ajax ... (onderhandelen) met FC Barcelona over een opzienbare transfer.
A
onderhandelt
B
onderhandeld
C
onderhandeldt

Slide 18 - Quiz

Jelle is net ... (herstellen) van een longontsteking.
A
herstelt
B
hersteld
C
hersteldt

Slide 19 - Quiz

De winnaar van The Voice heeft zich ... (ontpoppen)
A
ontpopt
B
ontpopd
C
ontpopdt

Slide 20 - Quiz

Renskes moeder ... (begeleiden) haar naar het modellenbureau.
A
begeleit
B
begeleid
C
begeleidt

Slide 21 - Quiz

Na de hardlooptraining heb ik me meteen ... (douchen)
A
gedoucht
B
gedouchd
C
gedouchdt

Slide 22 - Quiz

Hylke heeft zijn teen onhandig tegen de tafelpoot ... (stoten).
A
gestoot
B
gestooten
C
gestoten
D
gestootten

Slide 23 - Quiz

Elze heeft de klemmende deur ... (bijschaven).
A
bijgeschaaft
B
bijgeschaafd
C
bijgeschaafdt

Slide 24 - Quiz

De ... (uitbreiden) bakkerij heeft een gezellige koffiehoek.
A
uitgebreide
B
uitgebreidde

Slide 25 - Quiz

Naomi heeft lang ... (twijfelen) over haar profielkeuze.
A
getwijfelt
B
getwijfeld
C
getwijfeldt

Slide 26 - Quiz

De ... (verven) stoelen blijven zwart.
A
geverfte
B
geverfde
C
gevervte
D
gevervde

Slide 27 - Quiz

Eindopdracht
Je krijgt nu werkwoordsvormen door elkaar. Noteer het werkwoord in de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. Tip: bepaal eerst om welke werkwoordsvorm het gaat.

  1. Linda heeft haar vriend vaak ... (bespieden), omdat ze hem niet ... (vertrouwen).
  2. Met .... (ontbloten) schouders ... (wachten) de gewonde militair tot de arts zijn wond zou ... (hechten).
  3. Met die vermomming probeer ik te ... (verhoeden) dat men mij ... (herkennen).
  4. Na de brand keken de gedupeerden ... (huilen) naar hun bezittingen, terwijl familieleden hen ... (troosten), maar dat ... (verzachten) hun leed nauwelijks.
  5. Een ... (beboeten) automobilist ... (ontbranden) vaak in woede jegens de agent die hem heeft ... (bekeuren).
  6. Jitske ... (vermoeden) nog steeds dat haar broer de erfenis ... (verkwisten).

Slide 28 - Slide

Opdracht deze les
Maak af (was hw) Spelling H4: opdr. 1 t/m 3, 5 t/m 7 en 11.
Nieuw hw: Spelling ww H4: opdr. 8 en 10

Klaar?
  • lezen in je leesboek;
  • maak een samenvatting van Spelling Hf. 1 t/m 4
  • oefen werkwoordspelling via CambiumNed
timer
30:00

Slide 29 - Slide