VWO 1_Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp





Zinsontleding
2


Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson





Zinsontleding
2


Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. 
Eén daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft aan het getal, de hoeveelheid en de tijd van de zin. 

Slide 2 - Slide

Welke 3 manieren ken je om de persoonsvorm te vinden?

Slide 3 - Open question

Johan heeft de nieuwste Switch voor zijn zus gekocht gekocht.

Slide 4 - Open question

Eerst de pv vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.
Een zinsdeel / kan / één woord/ zijn .
Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Dit weekend /gaan/ we naar de Efteling.
We /gaan/ dit weekend naar de Efteling.
Naar de Efteling /gaan/ we dit weekend. 

Slide 5 - Slide

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 6 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 7 - Quiz

Onderwerp
Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

wie/ wat + PV

Slide 8 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp is degene die de handeling uitvoert (de hoofdrolspeler in de zin). 

Je vindt het onderwerp door de vraag te stellen: 
Wie/wat + pv? 
Het antwoord op die vraag is het onderwerp van de zin. 

Slide 9 - Slide

Leg nu in je eigen woorden uit wat het onderwerp is

Slide 10 - Open question

Wat is het onderwerp?
Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.
A
vandaag
B
Kees
C
is
D
geweest

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
jullie

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Arthur geeft zijn broertje een gemene schop.
A
geeft
B
zijn broertje
C
een gemene schop
D
Arthur

Slide 13 - Quiz

Waar kloppen de zinsdelen?
A
Volgende/ week/ donderdag/ haalt/ de/ taxichauffeur/ de/ reizigers/ om/ zes/ uur/ op/
B
Volgende week donderdag/ haalt/ de taxichauffeur/ de reizigers/ om zes uur/ op
C
Volgende week/ donderdag/ haalt/ de taxichauffeur/ de reizigers/ om zes uur/ op
D
Volgende week donderdag/ haalt/ de taxichauffeur/ de reizigers/ om zes/ uur/ op

Slide 14 - Quiz

Waar kloppen de zinsdelen?
A
Anne/ en ik/ gaan vaak/ naar de bibliotheek.
B
Anne en ik/ gaan vaak naar de bibliotheek.
C
Anne en ik/ gaan/ vaak/ naar de bibliotheek.
D
Anne en ik gaan/ vaak/ naar de bibliotheek.

Slide 15 - Quiz

Aan de slag!
>> De brug is als het goed is af.
>>  Maak de planning verder af (H1 en H2)
















































Ik ga direct aan het werk en  blijf aan
het werk.


Als ik een vraag heb, stel ik
die FLUISTEREND aan mijn
docent
.







Klaar?
Leer voor de SO werkwoordspelling. Houd de planning aan of leer via Itslearning.

Slide 16 - Slide