H2 lezen start 2h

Als je binnenkomt.....
- Houd je je telefoon in je tas (je hebt hem straks nodig)
- Kijk je je huiswerk na met het stencil dat op mijn bureau ligt


1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Als je binnenkomt.....
- Houd je je telefoon in je tas (je hebt hem straks nodig)
- Kijk je je huiswerk na met het stencil dat op mijn bureau ligt


Slide 1 - Slide

Wat is het verschil tussen de zinnen met Daarom 
(a en b) en de zinnen met Daardoor (c en d) ?
a De weg is spiegelglad. Daarom lopen de kinderen heel  
    voorzichtig naar school.
b Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daarom doet 
    Max oordoppen in.
c De weg is spiegelglad. Daardoor gaan veel fietsers onderuit.
d Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daardoor 
    kunnen ze elkaar bij Max thuis niet verstaan.

Slide 2 - Slide

DOELEN

- je kunt signaalwoorden in teksten 

  herkennen;


- je kunt chronologische, opsommende, 

  tegenstellende en toelichtende  

  verbanden in teksten herkennen  

  (herhaling);


- je kunt oorzakelijkeconcluderende, 

  redengevende en voorwaardelijke 

  verbanden in teksten herkennen.









    



Slide 3 - Slide

TEKSTVERBANDEN

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.

Die samenhang heet VERBAND IN EEN TEKST.

Door te letten op tekstverbanden begrijp je een tekst beter.


Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Signaalwoorden verbinden woorden, zinnen, en alinea's.

Ze geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Slide 5 - Slide

TEKSTVERBANDEN

EERDER LEERDE JE


CHRONOLOGISCH VERBAND

- OPSOMMEND VERBAND

- TEGENSTELLEND VERBAND

- TOELICHTEND VERBAND

en de daarbij horende signaalwoorden

Slide 6 - Slide

H2 - tekstverbanden (herhaling brugklas)
  1. Chronologisch verband: volgorde van tijd 
  2. Opsommend verband: dingen opnoemen 
  3. Tegenstellend verband: dingen die tegenover elkaar staan (botsing).
  4. Toelichtend verband: extra informatie (voorbeelden).

Zie blz. 237 in je boek. Leer / herken deze woorden!

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 8 - Slide

Naast informatie over de indeling ontvangt u ook gegevens over de geschiedenis van het gebouw.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 9 - Quiz

Eerst was Gerbrand leraar, daarna was hij decaan en later werd hij directeur.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 10 - Quiz

Bij de bibliotheek kun je verschillende materialen lenen, zoals tijdschriften, boeken, cd's, dvd's en luisterboeken.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 11 - Quiz

Robert is lang en blond, maar zijn broer is klein en donker.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 12 - Quiz

Ik neem geen salade bij de lunch. Ten eerste houd ik er niet zo van; ten tweede ben ik allergisch voor de noten die erin zitten.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 13 - Quiz

TEKSTVERBANDEN

VANDAAG LEER JE:


- CONCLUDEREND VERBAND

- REDENGEVEND VERBAND

- OORZAKELIJK VERBAND



Slide 14 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij concluderend verband


- dus, daarom, kortom, concluderend...


Slide 15 - Slide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.   (want - omdat - daarom - dus -
 
de reden hiervoor is)


Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,
 want ik heb er niet goed voor geleerd. 

(De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk).


Slide 16 - Slide

VOORBEELD

oorzakelijk verband

lijkt op redegevend verband, maar hier is geen besluit genomen. Buiten jou eigen wil om.


(doordat, daardoor, als gevolg van)

De weg is spiegelglad. Daardoor gaan veel fietsers onderuit.

Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daardoor  

    kunnen ze elkaar bij Max thuis niet verstaan.




Slide 17 - Slide

Eerst moet je je skateboard verkopen, daarna kun je op vakantie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 18 - Quiz

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 19 - Quiz

Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 20 - Quiz

Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 21 - Quiz

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 22 - Quiz

We hebben volgende week een toets Nederlands, met andere woorden: je moet gaan leren
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 23 - Quiz

GELEERD?

- je kunt signaalwoorden in teksten

  herkennen; 


- je kunt chronologische, opsommende, 

 
tegenstellende en toelichtende verbanden 

  in teksten herkennen (herhaling); 


- je kunt oorzakelijke, concluderende, 

 
redengevende en voorwaardelijke 

  verbanden in teksten herkennen. 











    



Slide 24 - Slide

En nu toepassen....
Lees tekst 1 en maak opdracht 1 op blz. 42 en 43
(ook meteen het huiswerk voor morgen)

Slide 25 - Slide

Wat is het verschil tussen de zinnen met Daarom 
(a en b) en de zinnen met Daardoor (c en d) ?
a De weg is spiegelglad. Daarom lopen de kinderen heel  
    voorzichtig naar school.
b Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daarom doet 
    Max oordoppen in.
c De weg is spiegelglad. Daardoor gaan veel fietsers onderuit.
d Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daardoor 
    kunnen ze elkaar bij Max thuis niet verstaan.

Slide 26 - Slide

TEKSTVERBANDEN

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.

Die samenhang heet VERBAND IN EEN TEKST.

Door te letten op tekstverbanden begrijp je een tekst beter.


Slide 27 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Signaalwoorden verbinden woorden, zinnen, en alinea's.

Ze geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Slide 28 - Slide

Naast informatie over de indeling ontvangt u ook gegevens over de geschiedenis van het gebouw.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 29 - Quiz

Eerst was Gerbrand leraar, daarna was hij decaan en later werd hij directeur.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 30 - Quiz

Bij de bibliotheek kun je verschillende materialen lenen, zoals tijdschriften, boeken, cd's, dvd's en luisterboeken.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 31 - Quiz

Robert is lang en blond, maar zijn broer is klein en donker.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 32 - Quiz

Ik neem geen salade bij de lunch. Ten eerste houd ik er niet zo van; ten tweede ben ik allergisch voor de noten die erin zitten.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 33 - Quiz