spelling hoofdstuk 6 1hv

donderdag 12 maart 1hv
  • bespreken toets lezen
  • nakijken huiswerk: blz. 153 opdracht 5 en 6 
  • Spelling 6: komma, dubbele punt, aanhalingstekens
  • maken blz. 184 opdracht 1,2 en 3
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

donderdag 12 maart 1hv
  • bespreken toets lezen
  • nakijken huiswerk: blz. 153 opdracht 5 en 6 
  • Spelling 6: komma, dubbele punt, aanhalingstekens
  • maken blz. 184 opdracht 1,2 en 3

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?
Je gebruikt een hoofdletter:
  • aan het begin van een zin: Mijn teamgenoot is een kei in smashen.

  • bij namen: Toon verbraak, Noord-Brabant, Kinderdagverblijf 't Boemeltje, Oosterplas, Stationsplein, Europese Unie, Marskramer.

! Let op: tussenvoegsels, zoals de, van of van de schrijf je zonder hoofdletter als de voornaam of voorletter ervoor staat. Als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter: Ans van der Meer, mevrouw A.J. van der Meer, mevrouw Van der Meer.

  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans, Zuid-Afrikaanse.
    Geen hoofdleter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en winstreken: vrijdag, november, herfst, westen.

Slide 2 - Slide

Komma
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 

Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen:
    - Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
    - Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin:
    - Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?
    - Stop eens, ik heb een lekke band!
  • voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat en zodra:
    - Mijn vriendin wil graag naar de bioscoop, maar ik kijk liever thuis naar een film.

Slide 3 - Slide

Dubbele punt
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
  • een citaat: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 4 - Slide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel 'citeren'. Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.

Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede.
Dan gebruik je geen aanhalingstekens:
- Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.

In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
- directe rede: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'
- indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.

Slide 5 - Slide

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Piet zei: 'Wil je een pizza met vlees, vis of groente?'
B
Piet zei: 'Wil je een pizza met vlees, vis, groente?'
C
Piet zei: Wil je een pizza met vlees, vis of groente?
D
Piet zei 'Wil je een pizza met vlees, vis of groente?'

Slide 6 - Quiz

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
ik vroeg: 'Heb je goed geleerd?'
B
Ik vroeg: 'heb je goed geleerd?'
C
Ik vroeg: 'heb je goed geleerd'?
D
Ik vroeg: 'Heb je goed geleerd?'

Slide 7 - Quiz

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'Waarom wil je bij de Macro werken?'
B
'De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'Waarom wil je bij de Macro werken'?
C
De personeelsmanager vroeg aan Esra: Waarom wil je bij de Macro werken?
D
De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'waarom wil je bij de Macro werken?'

Slide 8 - Quiz

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Mijn trainer zei jij mag meetrainen met de selectie.
B
Mijn trainer zei: 'Jij mag meetrainen met de selectie.'
C
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie.'
D
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie'

Slide 9 - Quiz

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Jantje vroeg: 'Ga je mee?'
B
Jantje vroeg: 'Ga je mee'?
C
jantje vroeg: 'ga je mee'
D
Jantje vroeg: 'ga Je mee?'

Slide 10 - Quiz

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De bedrijfshulpverlener belde 112 want hij vertrouwde de situatie niet.
B
De bedrijfshulpverlener belde 112: 'Hij vertrouwde de situatie niet!'
C
De bedrijfshulpverlener belde 112, want hij vertrouwde de situatie niet.
D
De bedrijfshulpverlener belde 112: 'Hij vertrouwde de situatie niet.'

Slide 11 - Quiz