Quiz en uitleg. Daarna: - Je weet welke schrijfdoelen, tekstsoorten en -vormen er zijn - Je kent het verschil tussen waarderende en feitelijke uitspraken - Je kan de kernzin van een alinea aanwijzen
Opdracht 3 van Lezen nakijken en verder werken aan opdracht 2 en 4
Afronden
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Dinsdag 16 november
Welkom
Quiz en uitleg. Daarna: - Je weet welke schrijfdoelen, tekstsoorten en -vormen er zijn - Je kent het verschil tussen waarderende en feitelijke uitspraken - Je kan de kernzin van een alinea aanwijzen
Opdracht 3 van Lezen nakijken en verder werken aan opdracht 2 en 4
Afronden
Slide 1 - Slide
Welke tekstvormen zie jij het vaakst?
Slide 2 - Mind map
Een kernzin staat altijd aan het begin van een alinea.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
Wat is de kernzin? "Op 20 december jl. heb ik een laptop bij u besteld. Dat is nu vijf maanden geleden en ik heb nog niets ontvangen. Ook reageert u niet op mijn telefoontjes en e-mails. Daarom annuleer ik mijn bestelling."
A
"Op 20 ... u besteld."
B
"Dat is ... niets ontvangen."
C
Daarom annuleer ... mijn bestelling."
Slide 4 - Quiz
Als je iets met eigen woorden moet uitleggen, mag je:
A
een zinsgedeelte uit de tekst overnemen
B
zinnen uit de tekst overnemen
C
woorden uit de tekst overnemen
Slide 5 - Quiz
Tekst in schoolboek
Uiteenzetting
Betoog
Beschouwing
Recensie
Achtergrondartikel
Ingezonden brief
Slide 6 - Drag question
Notulen, routebeschrijvingen en romans zijn voorbeelden van:
A
tekstvormen
B
tekstsoorten
C
schrijfdoelen
Slide 7 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een activerende tekst?
A
Een advertentie.
B
Een sollicitatiebrief.
C
Een folder.
D
Alle antwoorden zijn goed.
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
02:08
In zowel een beschouwing als een betoog wil de schrijver de lezers ergens van overtuigen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Maastricht heeft een gezellige binnenstad. Dit is een ...
A
waarderende uitspraak
B
feitelijke uitspraak
Slide 11 - Quiz
Een feitelijke uitspraak is altijd waar.
A
Dat klopt.
B
Dat klopt niet.
Slide 12 - Quiz
Je kan nu bijna overal geld overmaken met de smartphone. Dit is een ...
A
waarderende uitspraak
B
feitelijke uitspraak
Slide 13 - Quiz
Kijk nu zelf opdracht 3 van Lezen blok 1 na (bladzijde 17/18).
Slide 14 - Slide
Werk verder aan opdracht 2 en 4 van Lezen blok 1 (bladzijde 14 en 18.
Klaar? Dan kun je verder met Woordenschat
Werk nu verder aan opdracht 2 en 4 van Lezen blok 1 (bladzijde 14 en 18) en opdracht 1 en 2 van Woordenschat blok 3 (bladzijde 171 en 172). Je mag zachtjes overleggen.