Les 3 leesvaardigheid

Les 3 26 september 

  • Terugblik vorige lessen
  • Signaalwoorden en verbanden (herhalen)
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 3 26 september 

  • Terugblik vorige lessen
  • Signaalwoorden en verbanden (herhalen)

Slide 1 - Slide

Vorige lessen hebben we herhaald:
...wat signaalwoorden en tekstverbanden zijn
welke tekstverbanden er zijn
...welke tekstverbanden bij de signaalwoorden horen
...hoe je de delen van een verband moet noteren
geoefend met een tekst waarin verschillende begrippen van begrijpend lezen werden behandeld

Slide 2 - Slide

Deze les ga je meer leren over ...
.. welke verbanden bij de signaalwoorden horen
...de manier waarop je de delen van een verband moet noteren
... maar eerst: halen we wat theorie op

Slide 3 - Slide

Voorkennis theoretische kennis begrijpend lezen
  • Op welke manieren kan de tekst door de schrijver ingeleid worden?
  • Welke leesstrategieën ken je?
  • Wat is het verschil tussen een verwijswoord en een signaalwoord?
  • Welke tekstdoelen kan een schrijver voor ogen hebben?
  • Op welke manier worden kunnen alinea’s met elkaar verbonden?
  • Wat is het verschil tussen een subjectieve en een objectieve tekst?
  • Op welke manieren kan de tekst door de schrijver afgesloten worden?


Slide 4 - Slide

Weet je het al?
Signaalwoorden & verbanden (oefenen en herhalen)

Slide 5 - Slide

Signaalwoorden en verbanden
De sportdag was goed georganiseerd. Zo werd er genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.

1. Wat is het signaalwoord?

2. Welk verband hoort daarbij?

3. Noteer de delen van het verband.



Slide 6 - Slide

Signaalwoorden en verbanden
De sportdag was goed georganiseerd. Zo werd er genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.

1. Wat is het signaalwoord?
Zo
2. Welk verband hoort daarbij?
Uitspraak-voorbeeld
3. Noteer de delen van het verband.
Uitspraak = De sportdag was goed georganiseerd
Voorbeeld = Er werd genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden
  • middel-doel
waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om...te
  • oorzaak-gevolg
daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
  • uitspraak-vergelijking
zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met
  • uitspraak-reden
daarom, want, omdat, namelijk

Slide 9 - Slide

1. Welke signaalwoorden staan er in alinea 3?

2. Bij welke verbanden horen deze signaalwoorden?

3. Welke signaalwoorden staan er in alinea 4?

4. Bij welke verbanden horen deze signaalwoorden?

Slide 10 - Slide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goede tekstverband.
middel-doel
oorzaak-gevolg
uitspraak-vergelijking
uitspraak-reden
waarmee
hetzelfde
doordat
zoals
om ... te
daarom
want
omdat

Slide 11 - Drag question

4. Het brood bij de bakker was op. ... moest mijn moeder brood halen bij de supermarkt.
1. Harm gebruikt een mes .... het brood ... snijden.
2. Eva heeft een voldoende voor Engels. ... geldt voor haar beste vriendin.
3. Hij wordt gebracht met de auto, .... het regent heel hard.
om ... te
want
daardoor
hetzelfde

Slide 12 - Drag question

Maak nu de vragen op de volgende slides

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke manier(en) gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden
A
anekdote
B
een of meerdere vragen stellen
C
de aanleiding voor het schrijven noemen
D
het onderwerp aankondigen

Slide 16 - Quiz

Citeer de kernzin van alinea 2.

Slide 17 - Open question

In alinea 3 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-voorbeeld.
Wat is het signaalwoord?

Slide 18 - Open question

Op welke plaats(en) staat in alinea 4 de kernzin?
A
Bijna in het midden, de derde zin is de kernzin.
B
De eerste zin
C
Er is geen kernzin
D
De laatste zin

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de hoofdzaken van alinea 3?

Slide 20 - Open question

Wat zijn de hoofdzaken van alinea 5?

Slide 21 - Open question

Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
conclusie
B
samenvatting
C
advies
D
geen van bovenstaande

Slide 22 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? (Let op de hoofdzaken!)

Slide 23 - Open question

Wat is het tekstdoel?
A
opiniëren
B
amuseren
C
activeren
D
informeren

Slide 24 - Quiz

Einde van deze les
Goed gedaan!

Slide 26 - Slide