What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatica Blok 5 1KT
Grammatica - Blok 5
1KT
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica - Blok 5
1KT
Slide 1 - Slide
Even herhalen:
1. Maak een zin met zoveel mogelijk informatie, maar maar één persoonsvorm!
2. Zet strepen tussen de verschillende stukken zin.
Slide 2 - Open question
Theorie (zinnen bouwen (zinsdelen))
Een zin bestaat uit meerdere stukken. Die stukken noem je
zinsdelen
. Je kunt zinsdelen van plaats veranderen:
Slide 3 - Slide
Wat is het onderwerp in de zin?
De monteur sleutelt aan de auto.
Slide 4 - Open question
Theorie (onderwerp)
Een zinsdeel ken je al:
het
werkwoordelijk gezegde
(=
wat gebeurt er
?)
Een ander zinsdeel is het
onderwerp
(=
wie/wat doet het?
)
Slide 5 - Slide
1. Wat is het onderwerp in de zin?
2. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
De piloten wilden liever kapitein worden.
Slide 6 - Open question
Theorie herhaling (lidwoorden)
Kan voor een zelfstandig naamwoord staan.
Ieder lidwoord heeft een zelfstandig naamwoord in de zin.
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.
Twijfel je over 'de' of 'het'? Zoek het op in het woordenboek.
Vaste regels:
Meervoud zelfstandig naamwoord = altijd 'de'
Verkleinwoord zelfstandig naamwoord = altijd 'het'
Slide 7 - Slide
Theorie herhaling (zelfstandig naamwoord)
Namen van zelfstandigheden
- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken
- Bijna alles met een hoofdletter is een ZN
Slide 8 - Slide
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
timer
0:30
Een
aanrijding
op
de
snelweg
zorgt
meestal
voor
een
lange
file.
Slide 9 - Drag question
De blonde jongen is zijn rugtas vergeten.
Wat is in deze zin
een zelfstandig naamwoord?
timer
0:30
blonde
jongen
rugtas
is
Slide 10 - Drag question
Welk woord in deze zin zegt iets over het zelfstandig naamwoord 'jongen'?
De vervelende jongen zat steeds aan haar haren te trekken.
Slide 11 - Open question
Theorie (bijvoeglijk naamwoord)
= zegt iets over het zelfstandig naamwoord (mens, dier, ding)
Voorbeeld: de lange jongen droeg een blauwe jas.
'lange' en 'blauwe' zijn bijvoeglijke naamwoorden, omdat ze iets zeggen over 'jongen' en 'jas'.
Slide 12 - Slide
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Quiz
Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord
Slide 14 - Quiz
De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Drag question
Jumbo
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Quiz
Verliefd
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Quiz
Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Quiz
zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
peren
aardige
auto
roos
lokalen
klein
Slide 19 - Drag question
Gedachte
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Quiz
Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
timer
1:00
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma
interessant
klaslokaal
Slide 21 - Drag question
Noem 3 woorden met daarachter:
de kooi
het feest
de dokter
Slide 22 - Mind map
Voorzetsel (VZ)
Woordjes die je vóór een LW en een ZN kunt zetten.
VZ
vanwege
tijdens
voor
door
over ...
LW
de
het
een
ZN
feest
dokter
kast
vriend
kooi ...
+
+
Slide 23 - Slide
Noem de voorzetsels in de volgende zin:
Geef het maar aan haar, als je dat graag wilt.
Slide 24 - Open question
Sleep de voorzetsels naar het zwarte vak.
VOORZETSELS
Door
de
drukte
op
straat
botste
de
vrouw
tegen
iemand
aan
Slide 25 - Drag question
wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
donder
werk
onder
zijn
Slide 26 - Drag question
VOORZETSEL
Op
de
Domtoren
in
Utrecht
heb
je
een
prachtig
uitzicht.
Slide 27 - Drag question
Noem de voorzetsels in de volgende zin:
Ze gaat met vakantie naar Zweden,
vanwege de sneeuw in dat land.
Slide 28 - Open question
En nu werken jullie!
Slide 29 - Slide
More lessons like this
Woordsoorten tweede les
April 2022
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Deviant op weg naar 1F thema 4 spelling en grammatica deel 2
November 2024
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
woordsoorten - herhaling lw, zn, bn
February 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Blok 7 - week 1 - les 4
April 2018
- Lesson with
22 slides
Spelling
Basisschool
Groep 6
Woordsoorten - M/H 1 - 5 april
October 2022
- Lesson with
36 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Woordsoorten - les 1
February 2024
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Pro OK1 woordsoorten, onderwerp en hoofdgedachte
January 2023
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
Grammatica woorddelen
September 2020
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1