Le passé composé (deel 3)
Ik ben gegaan = Je suis / allé
(e) Jij bent gegaan = Tu es / allé(e)
Hij is gegaan = Il est allé
Zij is gegaan = Elle est allée
Wij zijn gegaan = Nous sommes allé(e)s
U bent gegaan = Vous êtes allé(e)
Jullie zijn gegaan = Vous êtes allé(e)(s)
Zij zijn gegaan = Ils sont allés
Zij zijn gegaan = Elles sont allées