Les 02 - Leven in de middeleeuwen

Het leven in de middeleeuwen
500 - 1500 na Christus
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het leven in de middeleeuwen
500 - 1500 na Christus

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe de middeleeuwse samenleving was ingericht.

Slide 2 - Slide

De val van het Romeinse Rijk
Halverwege de vijfde eeuw na Christus raakte het ooit zo machtige Romeinse Rijk in verval. 

Er ontstonden Germaanse Koninkrijken, die nogal eens in omvang konden verschillen. 

Als snel werd het Frankische Rijk, dat geleid werd door Karel de Grote (768-814) een dominante partij. Binnen dit Rijk werd overgegaan op een schriftcultuur en werd Latijn de officiële taal.

Slide 3 - Slide

Waar denk je aan als het over de middeleeuwen gaat?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

'Ik heb altijd een grote bek, voor wie het nog niet wist. In wezen ben ik een verlegen type, maar het zal ergens halverwege de lagere school zijn geweest dat ik heb besloten om daar een punt achter te zetten. Ik wilde gewoon niet de rest van mijn leven onverstaanbaar blijven mompelen en niemand aan durven kijken wanneer ze je iets vragen. Van de ene op de andere dag was ik iemand anders geworden. Ik was altijd al vrij grappig, het kostte me weinig moeite om de mensen aan het lachen te krijgen, dus zo’n grote stap was het ook weer niet.'

Uit: Herman Koch, Red ons, Maria Montanelli

Slide 6 - Slide

Van welke vertelsituatie is sprake in het voorgaande citaat.
A
Ik-verteller
B
Alwetende verteller
C
Personaal perspectief
D
Meervoudig perspectief

Slide 7 - Quiz

"Ik zal u iets van den kleinen Johannes vertellen. Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zoo gebeurd. Zoodra gij het niet meer gelooft, moet ge niet verder lezen, want dan schrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er den kleinen Johannes nooit over spreken, als ge hem soms ontmoet, want dat zou hem verdriet doen en het zou mij spijten, u dit alles verteld te hebben. Johannes woonde in een oud huis met een grooten tuin. Het was er moeilijk den weg te vinden, want in het huis waren veel donkere portaaltjes, trappen, kamertjes en ruime rommelzolders, en in den tuin waren overal schuttingen en broeikasten. Het was een heele wereld voor Johannes. Hij kon er verre tochten in maken en hij gaf namen aan alles wat hij ontdekte."

Uit: De kleine Johannes, Frederik van Eeden

Slide 8 - Slide

Van welke vertelsituatie is sprake in het voorgaande citaat.
A
Ik-verteller
B
Alwetende verteller
C
Personaal perspectief
D
Meervoudig perspectief

Slide 9 - Quiz

Kadoke weet wie hij is: Otto Kadoke, kalm, toegewijd maar niet té empathisch, dat is slecht voor de kalmte, slecht voor de behandeling, de arts moet niet te nabij komen. De nadruk ligt op de derde lettergreep, het is Kadoké, maar als mensen zijn naam verkeerd uitspreken corrigeert hij hen niet. Wat is een naam? Hooguit een geschiedenis waartoe je je moet verhouden. Ze mogen hem ook ‘dokter’ noemen. Officiële papieren ondertekent hij met O. Kadoke.

Uit: Moedervlekken, Arnon Grunberg 

Slide 10 - Slide

Van welke vertelsituatie is sprake in het voorgaande citaat.
A
Ik-verteller
B
Alwetende verteller
C
Personaal perspectief
D
Meervoudig perspectief

Slide 11 - Quiz

Samenleven in het Frankische Rijk
Binnen het Frankische Rijk waren drie standen: 
De geestelijkheid 
De adel
De derde stand
(eerst boeren, later burgerij) 

Ook wel aangeduid als bidders, strijders en werkers

Slide 12 - Slide

De geestelijkheid
- Bezat veel grond. 
- Hief belasting, maar hoefde het niet te betalen.  
- Hoefde niet in krijgsdienst.
- Hielp de koning met het besturen van het land, omdat ze konden lezen en schrijven. 

Slide 13 - Slide

De adel
- Hoefde niet te werken. 
- Betaalde geen belasting. 
- Had veel luxe en aanzien. 
- Was verantwoordelijk voor  rechtspraak, bestuur en  oorlogsvoering. 

Slide 14 - Slide

De derde stand
De derde stand is in twee groepen onder te verdelen: 
Vrije boeren: hadden eigen land en pachtten een deel van de leenheer. Daarnaast hadden ze dienstplicht. 

Horigen: hadden geen dienstplicht, maar ook geen eigen land. Waren eigendom van en werden beschermd door hun leenheer. Dat gold ook voor hun kinderen. 

Slide 15 - Slide

Het feodale stelsel (ook wel leenstelsel) 
Karel de Grote had het Frankische Rijk van God te leen gekregen. Dat maakte God de leenheer en Karel tot leenman. 

Het Rijk was te groot om er volledige controle over te houden, daardoor stelde hij leenmannen of vazallen aan, die in ruil voor eeuwige trouw en bescherming het bestuur over de gebieden voerde.

Ook de leenmannen (vazallen) verdeelden het gebied onder hun leenmannen, wat hen tot leenheren maakte. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Aan het werk
Jullie kunnen nu aan het slag met opgave 1 tot en met 3 van 'De wijze van vertellen op pagina 45 van de reader. Heb je nog vragen over het perspectief en de betrouwbaarheid ervan? Stel ze dan nu!

Slide 18 - Slide