Herhaling par 5.1 en 5.2 tijdvak 3

Vragen Par. 5.1 en 5.2
Herhaling
1 / 23
next
Slide 1: Slide
geschiedenisVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Vragen Par. 5.1 en 5.2
Herhaling

Slide 1 - Slide

Over welke periode gaat
tijdvak 3?
A
100-600
B
600-1000
C
600-1200
D
500-1000

Slide 2 - Quiz

Welke gebeurtenis had een grote invloed op de val van het Romeinse Rijk?
A
Karel de Grote wordt keizer
B
De pest
C
Slechte koningen
D
Volksverhuizingen

Slide 3 - Quiz

Wie was de eerste koning van Frankische rijk?
A
Karel de Grote
B
Clovis
C
Pepijn III
D
Karel Martel

Slide 4 - Quiz

Van welke Germaanse stam was Karel de Grote de baas?
A
Franken
B
Saksen
C
Friezen
D
Romeinen

Slide 5 - Quiz

Welk soort samenleving was er in het Romeinse Rijk?
A
Landbouwsamenleving
B
Stedelijke samenleving
C
Agrarische samenleving
D
Landbouwstedelijke samenleving

Slide 6 - Quiz

Welk soort samenleving was er in het Frankische Rijk?
A
Landbouwsamenleving
B
Stedelijke samenleving
C
Agrarische samenleving
D
Landbouwstedelijke samenleving

Slide 7 - Quiz


Hoe wordt het systeem genoemd waarbij een leenheer grond in leen geeft aan zijn leenmannen?


A
Feodalisme
B
Hofstelsel
C
Leenstelsel

Slide 8 - Quiz

Wat zijn vazallen?
A
Huursoldaten die vechten voor geld
B
Ridders die een stuk land besturen
C
Ander woord voor leenmannen
D
Trouwe onderdanen van de koning

Slide 9 - Quiz

Waar of niet waar?
Een leenman was een leenheer voor de achterleenmannen.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Waar of niet waar?
Een achterleenman was een leenheer voor de achter-achterleenmannen.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

De leenheer beloofde de leenman met raad en daad bij te staan.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Graven en hertogen zijn voor Karel de Grote leenmannen
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Wat deed een ridder?
A
Vechten
B
Oorlog voeren
C
Kasteel beschermen
D
Luieren

Slide 14 - Quiz

Wie bedoelen we met heidenen?
A
Mensen die geloven in het christendom.
B
Monniken
C
Mensen die niet in het christendom geloofden.
D
Horigen die moeten luisteren naar de heer.

Slide 15 - Quiz

Wie was geen missionaris?
A
Bonifatius
B
Constantijn
C
Willibrord

Slide 16 - Quiz

Wie was Willibrord?
A
Een missionaris die de Friezen bekeerde
B
Een monnik die een liefdesgedicht schreef
C
De koning van een groot rijk
D
Een gelovige ridder met veel horigen

Slide 17 - Quiz

Willibrord en Bonifatius bekeerden mensen tot het christendom. Wat is bekeren?
A
Mensen overhalen om te geloven in de christelijke god.
B
Mensen de keuze geven om te geloven in de god die ze zelf willen.
C
Een kerk bouwen.
D
Mensen dopen.

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
Sleep de woorden in de juiste volgorde.
Paus
Aartsbisschop
Bisschop
Pastoor

Slide 19 - Drag question

Vrouwelijke geestelijken in het klooster heten...
A
monniken
B
nonnen
C
geestelijken
D
dominees

Slide 20 - Quiz

Waarom waren geestelijken belangrijk voor het bestuur?
A
Konden lezen en schrijven
B
Christelijke bevolking luisterde naar geestelijken
C
Konden de bevolking bekeren
D
Hoorden bij de eerste stand

Slide 21 - Quiz

Eerste stand

Tweede stand
Derde stand
Geestelijken

Adel
Boeren

Slide 22 - Drag question

Een samenvatting maken

Slide 23 - Mind map