Waarom lezen?

Les 2: Begrijpen en verdiepen - 
leesgesprek en interpretatie 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 2: Begrijpen en verdiepen - 
leesgesprek en interpretatie 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Aan het einde van de les weten de leerlingen wat literaire competentie is en welke niveaus er zijn, welke zij hebben en waarom het belangrijk is om hierin te ontwikkelen
- Aan het einde van de les hebben de leerlingen zich verdiept hun leeservaring door interactie en interpretatie.
- Aan het einde van de les hebben de leerlingen geoefend met het gebruik van literaire begrippen zoals personages, thema en perspectief.

Slide 2 - Slide


Het vergroot je woordenschat en je tekstbegrip -> Twee belangrijke onderdelen van Nederlands.
Verder vergroot het je kennis van de wereld, je leert van de hoofdpersonen.




Slide 3 - Slide

Leesniveaus
 Er zijn verschillende leesniveaus, opgesplitst in 12-15 jaar en 15-18 jaar (Witte, 2008). Hieronder het overzicht van 12-15 jaar tot niveau 3, hier gaan jullie je op richten in 3 HAVO:
Niveau 1: belevend lezen.
Niveau 2: verkennend/ ontdekkend lezen.
Niveau 3: reflecterend lezen.

'Om lezen effectief te maken,
is het belangrijk dat je boeken leest die bij jou passen.'

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Literaire begrippen
- Personages 
- Thema 
- Perspectief

Slide 8 - Slide

Personages
Hoofdpersonen: uitgebreide beschrijving, meeleven, informatie over gevoel en gedachtes (round character)
Bijfiguren: eenvoudige beschrijving, vooral over uiterlijk, één eigenschap (flat character)

Slide 9 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp van een verhaal is het kortst mogelijke antwoord op de vraag: waarover gaat het? Dit antwoord kan bijvoorbeeld zijn: de Tweede Wereldoorlog, pesten of verliefdheid.

Slide 10 - Slide

Thema
Een thema is datgene waarover de auteur je aan het denken zet of waarover hij een bepaalde opvatting heeft. Bijv. een verhaal dat gaat over de oorlog. Als de hoofdpersonen keuzes moeten maken tussen goed en kwaad dan is dat het thema.

Slide 11 - Slide

Perspectief
  • De verteller vertelt het verhaal vanuit een bepaald standpunt.
  • Je kijkt als het ware mee over de schouder van een personage in een verhaal.

Slide 12 - Slide

Ik- perspectief
  • Verhaal is geschreven in de ik-vorm.
  • Je weet alleen wat de ik-persoon ziet, denkt en voelt.
  • Van de andere personages weet je niet wat zij zien, denken of voelen.


Slide 13 - Slide

Personaal perspectief
  • Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt.
  • Je weet dit niet van de bijfiguren.

Slide 14 - Slide

Alwetende verteller
  • Het lijkt net of de verteller in de toekomst kan kijken. Hij of zij weet al wat er gaat gebeuren en hoe het verhaal eindigt.
  • Deze verteller doet niet mee aan het verhaal, maar is iemand die het verhaal vertelt. Hij hangt als het ware boven het verhaal. 

Slide 15 - Slide

Met elkaar in gesprek
Bespreek met je buurvrouw of -man onderstaande vragen over het uitgedeelde fragment:

  • Wat zou de schrijver willen zeggen met dit fragment?
  •  Welke literaire kenmerken herken je?
  • Hoe zou je dit fragment aan een klasgenoot uitleggen?

Dit bespreken we klassikaal.

Slide 16 - Slide

Wat viel jou op tijdens het bespreken?
Waarin verschilde jij van mening?

Slide 17 - Open question

Voor de volgende les:


Schrijf een korte reflectie van 150 woorden over hoe jouw leeservaring tot nu toe is veranderd.




Slide 18 - Slide

Wat vonden jullie van deze les?
Jullie krijgen van mij een evaluatieformulier. Wees eerlijk en kritisch, daar leer ik weer van!

Bedankt alvast!

Slide 19 - Slide